Advaya

Voorwoord voor De Upanishads

door Philip Renard

Het is zeer vreugdevol dat er een nieuwe vertaling verschijnt van de Upanishads. Lange tijd is er behoefte geweest aan een editie waar je dicht bij de oorspronkelijke tekst kunt blijven voelen terwijl je een soepel Nederlands leest. Deze nieuwe vertaling heeft dat in zich.

De Upanishads kun je de oorsprong noemen van alle spreken over waarachtige bevrijding. Het zijn de oerteksten erover. Het is heel zinnig om, ook nu nog, de oorspronkelijke verwoording van zoiets essentieels tot je te nemen. De Upanishads lezen is als vanuit de bron te horen over de kern van de zaak, zodat je alles wat er daarna over is gezegd kunt interpreteren aan de hand ervan.

Wat is de kern van de zaak zoals die in de Upanishads wordt verwoord?

Dat is het inzicht dat jij werkelijk hetzelfde bent als het Uiteindelijke, en dat dit pure vrijheid inhoudt. En dit niet zomaar in een terloopse opmerking hierover, maar juist met grote stelligheid aangereikt en voortdurend herhaald.

Deze stelligheid is uniek, ook al is die in latere teksten vaak overgenomen. Herhalen gebeurt zoals gezegd al in de Upanishads zelf – het zijn teksten die in de loop van meer dan duizend jaar geschreven zijn door vele verschillende auteurs, die ervan hielden een eerdere uitspraak opnieuw te brengen. Juist door de constante herhaling van het allereerste gegeven, dat jij werkelijk niet verschilt van ‘Dat’, het Uiteindelijke, kan dit zodanig tot je doordringen dat je overtuigd wordt.

‘Dat ben jij’. En even later opnieuw: ‘Dat ben jij.’ Of: ‘Ik ben Brahman (het Uiteindelijke).’ ‘Ik ben niets anders dan Brahman.’

Deze uitspraken, vaak aangeduid als ‘grote uitspraken’ (mahavakya’s), zijn eigenlijk voor de meesten van ons op het eerste gezicht helemaal niet overtuigend. Want voor het verstand klinken ze tamelijk onzinnig (net zo onzinnig overigens als menige andere passage in de Upanishads). Je wéét immers dat je gewoon deze beperkte vorm bent? Hoezo zou je ‘Dat’ zijn wat elke beperking te boven gaat? De vraag is dus hoe je, als je het niet met je logische denken kunt beoordelen, dan wel kunt herkennen of een uitspraak als ‘Dat ben jij’ waar is of niet.

Het is vergelijkbaar met zoeken naar goud. Een mengsel van zand en water in een teiltje, en een scherpe blik; geen logica vereist. Anders zou iemand kunnen zeggen: ‘Er is geen reden om aan te nemen dat dit stof opeens goudstof zou bevatten.’ Daarom gaat het namelijk, bij het lezen van de Upanishads: het herkennen van goud temidden van een soep van stof. Of diamanten temidden van kiezels. Hoe kunnen wij dit goud en deze diamanten herkennen?

Het gaat erom een onderscheidingsvermogen in jezelf te ontwikkelen dat gebaseerd is op een innerlijk zicht dat als werkelijker wordt gevoeld dan verstandelijk begrijpen. Je zou dit zicht misschien ‘intuïtief’ kunnen noemen, bij gebrek aan een passender woord. Dit zicht is zoiets als het kunnen onderscheiden tussen kennen op zich en de veelvoud van denkbewegingen met de bijbehorende vormen van kennis. Met dit onderscheidingsvermogen kun je ook bij het lezen in teksten zoals de Upanishads gemakkelijk opmerken welke beschrijving dienend is in de bevrijdende zin van het woord, en welke beschrijving dat niet is. De tweede categorie beschrijvingen kunnen soms mooie teksten zijn, maar bekeken vanuit de blik die gericht is op bevrijding betreffen het toch bijzaken.

Bevrijding, oftewel realisatie van vrijheid, kun je het meest wezenlijke onderwerp van de Upanishads noemen. Lezenderwijs kun je steeds ervaren dat het niet mogelijk is dit via je denken te bereiken, maar dat er desondanks een beroep op je eigen zicht en je vermogen tot ‘kennen’ wordt gedaan. Herhaaldelijk word je geconfronteerd met het feit dat je je eigen kennen altijd alleen maar op een bepaalde manier hebt geïnterpreteerd, namelijk als een kennen-van-iets, oftewel kennis. Kennen op zich heb je eigenlijk nooit onderzocht. Dat is je ook nooit geleerd, scholen doen daar niet aan. En nu, lezend in deze Upanishads, kun je er herhaaldelijk tegenaan lopen dat de gezochte bevrijding in feite samenvalt met dit Kennen op zich!

De vrijheid van de mens blijkt gelegen te liggen in zijn eigen ‘ondergrond’ van Kennen – wat ook Bewustzijn of Gewaarzijn kan worden genoemd (in de oorspronkelijke Upanishad-teksten onder andere aangeduid als jñana, prajñana, vidya en chit). Dat Kennen kun je niet bereiken of verwerven, niet via logisch denken, niet via een oorzakelijk proces, niet via inspanning. Kennen oftewel Bewustzijn ben je altijd al.

Het spreken over dit Kennen gebeurt in de Upanishads meestal in de vorm van ‘het kennen van het Uiteindelijke’ en ‘het kennen van het Zelf, oftewel van Jezelf’. Dit lijkt een kennen van iets. Zodra je dan jezelf uitnodigt tot het kennen van jezelf, bijvoorbeeld via de vraag ‘wie ben ik?’, zul je meteen zien dat dit geen kennen van iets is. Wat je ziet is juist helemaal geen iets meer – het is ‘leeg’ te noemen, maar er is wel kennen. Dat wordt getoond als een soort ondergrond, die zich op andere momenten geheel aan je blik onttrekt, door de aandacht voor onderwerpen. Dus zodra je dit daadwerkelijk beseft, zou je dit eventueel nog ‘het kennen van kennen’ kunnen noemen, maar taal raakt hier langzamerhand wel aan zijn eind.

Kennen klapt volledig open in zichzelf. Het blijkt geen begrenzing te hebben, en onbegrijpelijkerwijs blijft het constant het vermogen tot opmerken schenken. Een groot wonder. Je ontdekt dat kennen geen ander iets nodig heeft om te kunnen kennen, en dat dit volledig ‘jezelf’ is, onafhankelijk van wat ook. Onmiddellijk kun je dit herkennen als vrijheid. In Kennen wordt getoond dat jij aan niets vastzit.

Toch kan bij iemand ook na het ervaren van dit zicht of besef nog de vraag opkomen hoe Kennen (immers eerder nog ‘kennen van het Uiteindelijke’ genoemd) zou kunnen samenvallen met het Uiteindelijke.

De moeilijkheid bij het beantwoorden van de vraag zit hem in het vanzelfsprekende. Wat vanzelfspreekt, wat in het geheel niets bijzonders is, is wat je bent, en wat je mogelijkerwijs niet nader onderzoekt, juist omdat het zo gewoon is. En nu wordt hier gezegd dat dit gewone zou samenvallen met iets dat ogenschijnlijk juist uiterst bijzonder is.

In de taal is er, om iets bijzonder te maken, en belangrijker dan iets anders, de mogelijkheid om dit te doen via de vergrotende trap. Er wordt dan al verschil gemaakt. Maar dan, om uit te doen komen dat er nog iets bijzonderder is, iets dat zelfs het meest bijzondere (of hoge of grote) is, kun je gebruikmaken van de overtreffende trap.

Ja, soms lijkt het wel of de schrijvers van de Upanishads niets liever gebruikten dan de overtreffende trap. Herhaaldelijk kom je reeksen tegen, in de trant van ‘dit is hoger dan dat’, en ‘dit is weer hoger dan dit’, enzovoort, tot je uitkomt bij het Hoogste, en dan nog het Allerhoogste. Je kunt niet hoger, want immers, dit duidt iets aan dat al het andere overtreft. Toch is ‘Dat’ waar het in de belangrijkste Upanishad-passages om gaat, eigenlijk niet een vorm van de overtreffende trap. Want Dat wat vooraf- en voorbijgaat aan wat ook, gaat eveneens vooraf en voorbij aan het ‘aller-overtreffendst’. Elk overtreffen is nog in een reeks, een vergelijking. Elk overtreffen is gebaseerd op verschil.

‘Dat’ waarover het in de Upanishads gaat, is los van iedere mogelijkheid tot vergelijken, los van ieder verschil. Het is het Verschilloze.

Het belang van het praten op deze manier zit hem in het wijzen op het ontbreken van formaat of dimensie. Zolang je ‘Dat’ nog interpreteert in termen van Grootst of Hoogst, zul je er moeite mee blijven houden om dat als identiek met ‘jezelf’ te beschouwen. Zodra tot je doordringt dat Dat geen formaat heeft en niet ‘hoog’ is, kun je op een nieuwe manier kijken naar uitspraken als ‘Dat ben jij’ en ‘Ik ben het Uiteindelijke’.

Het is zoals gezegd verheugend dat er nu een nieuwe Nederlandse editie van de Upanishads verschijnt – verreweg de meest volledige van alle acht sinds 1840 verschenen edities van Upanishad-verzamelingen. Deze verzameling voelt aan als een geheel, waardoor de Nederlandse lezer beter dan voorheen een indruk kan krijgen van wat met ‘Upanishads’ wordt bedoeld. In onze taal is bijna geen van de kortere (latere, soms specifiek non-dualistische) Upanishads eerder verschenen, meestal zijn alleen de zogenaamd ‘Klassieke’ vertaald.

Wim van de Laar heeft bij het vertalen een mooi midden betracht tussen verhalend en direct (dat wil zeggen verhaalloos). Zelf houdt hij ervan om de teksten voor te lezen. Dit in aansluiting bij de traditie – het waren oorspronkelijk immers gesproken teksten, en dat is voelbaar in zijn taal.

Moge de Nederlandse lezer zijn weg vinden naar De Upanishads.

De Upanishads. Vertaling Wim van de Laar. Hilversum: Nachtwind, 2015.
zie: yogawimvandelaar.nl/de-upanishads/