Advaya

‘Ik’ is een deur – deel 1: Ramana Maharshi

door Philip Renard

Laten we eerst luisteren naar de oudste van de drie, Bhagavan Shri Ramana Maharshi (1879-1950). Hij is degene die verreweg de meeste invloed heeft gehad – niet voor niets is hij wel eens ‘de zon’ genoemd. Hij is het levende symbool geworden van de Advaita, van de mogelijkheid om in dit leven bevrijd te worden. Het is dan ook vooral sinds de kennismaking met hem, in de dertiger jaren, dat ook westerlingen de realiteit van Zelf-realisatie daadwerkelijk konden meemaken.

Alles in zijn onderricht handelde in feite over de ware betekenis van ‘ik’. Het stellen van de vraag ‘Wie ben ik?’ was datgene waartoe hij iedere bezoeker uitnodigde. Dit beschouwde hij als de ware vorm van zelf-onderzoek (vichara). Hij gaf aan dat het werkelijk toelaten van de vraag het oplossen van gedachten en identificaties teweegbrengt, en hij beperkte zich meestal tot het daadwerkelijk laten ervaren van het effect van de vraag, zonder al te veel toelichting.

Toch begreep Ramana Maharshi dat ervaring-op-zich voor de meeste mensen niet het enige bestanddeel is dat nuttig is. De juiste interpretatie van de ervaring is net zo belangrijk. Herhaaldelijk gaf hij daarom zeer gedetailleerd uitleg over hoe de verhouding is tussen ‘het ik’ en dat wat werkelijk ‘Ik’ is, het uiteindelijke ‘Zelf’.

Hij gaf aan dat ‘het ik’ (aham-kara), of zoals hij het vaak noemde de ‘ik-gedachte’ (aham-vritti), gedood moet worden, vernietigd. Ik heb dit altijd een heel lastig taalgebruik gevonden, omdat het ons lijkt uit te nodigen om een gevecht te leveren. Ik geloof dat de mens in het algemeen al voldoende met dingen in zichzelf vecht, dus blijf ik voelen dat deze agressieve terminologie nogal wat opheldering vraagt. Versterking van ons toch al aanwezige gevecht kan de bedoeling niet zijn, als het uiteindelijk om vrede gaat.

Ramana praatte zelf ook anders. Als iemand vroeg hoe dit ‘ik’ geëlimineerd moest worden, zei hij bijvoorbeeld: “Het verkeerde ‘ik’ hoef je niet te elimineren. Hoe kan ‘ik’ zichzelf elimineren? Alles wat je te doen hebt is zijn ”2 En een andere keer zei hij over dit doden: “Kan het ‘ik’ er ooit mee instemmen zichzelf te doden? Als je het ‘ik’ zoekt zul je merken dat het niet bestaat. Dat is de manier het te ‘vernietigen’.”3 En: “Hoe kan iets dat niet bestaat nu gedood worden?”4

‘Zul je merken dat het niet bestaat’. Dit blijkt steeds opnieuw de kern van het betoog. Toch praat Ramana vaak over het ‘ik’, en beschrijft het alsof het er toch is, zodat je je gaat afvragen: ‘maar wat bestaat nu wel, en wat bestaat nu niet?’ Het volgende fragment is wat dit betreft heel inlichtend.

“Zoals een vonk opspat uit vuur, rijst individualiteit op uit het Absolute Zelf. Deze vonk wordt ‘ik’ genoemd. Bij iemand die niet tot Besef is gekomen (de zogenaamde a-jñani) identificeert het ‘ik’ zich met een object, tegelijk met zijn eigen ontstaan. Zonder zo’n verbinding met een object is het niet in staat te blijven bestaan. Deze verbinding is nu precies datgene wat ‘onwetendheid’ (ajñana) wordt genoemd, ‘niet-beseffen’, en het is dit niet-beseffen (van de onwerkelijkheid van de verbinding met het object) waar het bij al onze inspanningen om gaat om tot een einde te brengen. Als de neiging van het ‘ik’ om zich als object voor te doen gedood is, blijft ‘ik’ in zijn zuivere vorm over, en vloeit het samen in zijn Bron.”5 Als we opnieuw even afzien van het gebruik van het woord ‘doden’, blijkt het punt waar het om gaat de genoemde ‘verbinding’ te zijn, de neiging van het ‘ik’ zich als object voor te doen. Dus dat is de vergissing.

Wat wordt met wat verbonden? Wat of wie maakt die vergissing? Ramana Maharshi spreekt herhaaldelijk over de verbinding als zijnde een ‘verknoping’, de ‘knoop’ (granthi) in het Hart.

“Hoewel het lichaam, dat zonder gewaarzijn is (jada), op zichzelf niet ‘ik’ kan zeggen, en Zijn-Gewaarzijn (Sat-Chit) geen verschijnen en verdwijnen kent, ontstaat er iets tussen deze twee in als een ‘ik’, dat het lichaam als maatstaf heeft, en dat zich ermee identificeert. Dit wordt wel aangeduid als ‘de verknoping van Gewaarzijn met het gewaarzijn-loze’ (chit-jada-granthi).”6 En, voegt hij eraan toe, dit is min of meer hetzelfde als het ‘individu’ (jiva), ‘ego’ (ahamkara), ‘denk-vermogen’ (manas), enzovoort.

Deze verknoping, zegt Ramana, moet worden doorgesneden. Alweer: wat wordt met deze geweld-schijnende daad bedoeld? In feite blijkt steeds dat wat er bedoeld wordt louter kijken te zijn. Gewoon kijken. Je dacht altijd dat je al keek, maar nu word je uitgenodigd te kijken alsof je voor het eerst kijkt. Dan is er slechts een aantreffen, al of niet. Dus dan ga je kijken waar die ‘ik-persoon’ (dat is wat met de term ‘verknoping’ wordt bedoeld) zich ophoudt. Waar vind ik die? Ramana gebruikte hiervoor eens een mooi voorbeeld.

“Het ‘ik’ is een ongrijpbare verbinding tussen het lichaam en louter Bewustzijn. Het is niet werkelijk. Zolang je niet nauwkeurig kijkt blijft het je last bezorgen. Maar wanneer je werkelijk je aandacht ernaar toe brengt blijkt het niet te bestaan. Er is een verhaal dat dit illustreert. Volgens de traditie duurt een Hindoe-bruiloft wel vijf of zes dagen. Het gebeurde eens dat op een bruiloft een vreemdeling door de familie van de bruid werd aangezien voor de getuige van de andere familie, en hij werd daardoor met veel respect behandeld. Toen de familieleden van de bruidegom dit zagen, dachten zij dat hij een belangrijk persoon was voor de andere familie, en zij behandelden hem daardoor al net zo eerbiedig. De vreemdeling genoot met volle teugen. Wel was hij zich bewust van de hachelijke situatie. Toen dan ook op een zeker moment de bruidegom’s familie navraag ging doen en hem ging zoeken, rook hij meteen onraad en maakte zich uit de voeten. Precies zo is het met het ‘ik’. Als je het echt zoekt, verdwijnt het.”7

Dus doordat Bewustzijn een verbinding aangaat met de ‘bewustzijnloze’, inerte materie, ontstaat bij een aan Bewustzijn ontsprongen vonk de vergissing om zich onmiddellijk vast te klampen aan deze verbinding, aan deze aanhechting – dit noem je dan ‘gehechtheid’. Door nauwkeurig te kijken of deze aanhechting wel werkelijk is, blijkt er helemaal niet zoiets te zijn. Het ‘ik’ bestaat dus bij de gratie van het niet-onderzoeken.

Dit is althans één nadruk. Dat is de nadruk op het beëindigen van iets (vandaar termen als ‘vernietigen’), het zien van het niet-bestaan van iets. Er is ook een ander aspect, en, naar ik ontdekte in de loop van het vertaalwerk aan de Ramana Upanishad, een wat mij betreft wezenlijker aspect – misschien wel het meest wezenlijke.

In de terminologie dat eerst iets beëindigd moet worden (‘doorzien’, ‘gedood’ of hoe ook verwoord) zit toch de mogelijkheid dit te interpreteren als een gebeurtenis in de tijd, een opeenvolging. ‘Eerst dit, dan pas vrij’, lijkt de boodschap. Wat mij duidelijk werd is dat Ramana in feite evenveel nadruk legt op het altijd-aanwezige, dus nu reeds in mij aanwezige en toegankelijke, licht schenkende aspect binnenin ‘ik’. Ondanks de verknoping die Bewustzijn is aangegaan met zijn object, het fysieke lichaam, is Bewustzijn-op-zich continu zuiver gebleven, niet verknoopt met wat ook. En de uitnodiging is nu om te herkennen en beseffen dat ‘ik’ in feite nu al besta uit dit Bewustzijn-op-zich.

“Het ‘ik’ functioneert als de verknoping van het Zelf, dat louter Bewustzijn (Chit) is, met het fysieke lichaam, dat traag en ‘gewaarloos’ (jada) is. Het ‘ik’ wordt daarom chit-jada-granthi genoemd. Bij je onderzoek naar de Bron van de ‘ik’-gedachte (aham-vritti) moet je vasthouden aan het essentiële Bewustzijns-aspect van ‘ik’: op deze manier moet het onderzoek wel leiden tot de realisatie van het pure Bewustzijn van het Zelf.”8

De hier genoemde ‘ik’-gedachte (aham-vritti) wordt door Ramana ook wel aham-idam genoemd: de combinatie van ‘ik’ (aham) met een object, iets waaraan gedacht wordt, een ‘dit’ (idam).9 Aham-idam bestaat dus uit louter Bewustzijn, oftewel louter ‘ik’, en alles waar Bewustzijn bewust van is, dat wil zeggen alles wat object is van ‘ik’. Dit object (idam) wordt meestal per milliseconde vervangen door een ander. Dus in de ‘ik’-gedachte speelt zich een onafgebroken wenteling af van ‘dit’s, waarbij het ‘ik’ zich zowel met een aantal ‘dit’s identificeert (‘ik ben dit’, aham-idam), alsook van een aantal ‘dit’s onderscheidt (‘ik en dit’, eveneens aham-idam). Van de combinatie aham-idam duidt idam altijd op een veelvoud, een voortdurende afwisseling, maar aham blijft altijd hetzelfde. Altijd enkelvoud. Dit is een belangrijk punt.

Wat wij ‘object’ noemen (of het nu een materieel object betreft, zintuiglijk waarneembaar, of een psychisch object, een gedachte) is in feite altijd een gelijktijdig bestaan van subject en object: aham en idam (‘ik’ en ‘dit’). Ik maak nu mee dat dit bepaalde object er is; nu maak ik mee dat een volgend object er is; en nu maak ik mee dat er een ander object is, enzovoort. Steeds aham-idam. Steeds is er dat mengsel, die vermenging (die in feite hetzelfde is als de eerder genoemde verknoping van Chit en jada). En hierin blijft aham (‘ik’) dus constant hetzelfde.

Met andere woorden, in alle seconden dat wij ons verbeelden dat er uitsluitend objecten in onze aandacht zijn, is er tegelijkertijd ‘ik’, als het subject (let wel, niet als ‘het ik’, de persoonlijke vorm die in feite juist object is, en die slechts tijdelijk optreedt). Zonder het subject is er geen object mogelijk. Er treedt dan domweg niets op.

Ramana’s advies luidt: blijf bij het altijd-aanwezige subject – ook al word je herhaaldelijk weggelokt naar objecten. Dat hindert niets. Zodra je merkt dat je weggelokt bent, kun je onmiddellijk het noodzakelijkerwijs in het weglokkende object aanwezige subject (het licht schenkende aspect) herkennen. Altijd is het er. Nooit is het er niet.

Blijf bij aham, ‘ik’. Steeds zuiverder, steeds minder afgeleid door meningen, zoals ‘ik ben dit’, ‘ik ben goed bezig’, ‘ik ben waardeloos’, enzovoort. Ook binnen deze meningen herken je de aanwezigheid van puur ‘ik’, steeds subject, vanuit zichzelf licht schenkend aan wat ook maar. Vanuit zichzelf? Ja, vanuit zich Zelf, want hoe meer je vraagt naar de bron van ‘ik’, hoe meer je kan zien dat ‘ik’ in feite ‘Ik’ is, volledig objectloos, uitstralend, ononderbroken ‘Ik, Ik, Ik, Ik, Ik, Ik, Ik’.

Dus, zoals ik elders in een noot schreef, “reeds nu is ‘ik’ permanent stralend aanwezig - weliswaar nog verknoopt met allerlei ‘dit’s, maar dat doet niets af aan de stralendheid, het licht schenkende ervan. De ‘dit’s hoeven slechts als zodanig herkend te worden en losgelaten, zodat ze kunnen oplossen in het pure ‘ik’. De werking van de vraag ‘wie ben ik?’ is dan ook dat alle ‘dit’s wegvallen, en dat je een leegte meemaakt, een afwezigheid van al het objectieve. Dit is ‘ik’ in de pure zin van het woord. Door hierbij te blijven val je in Aham sphurana, de eerste ‘Ik’-vibratie, de bron van alle manifestatie.”10

Ramana bezigde herhaaldelijk de uitdrukking Aham sphurana als aanduiding voor de ervaring van ‘Ik, Ik’ (Aham Aham),11 de meest oorspronkelijke manifestatie van ‘Ik’. Sphurana is zoiets als de allereerste opwelling, de nog volledig pure ontstaansvibratie. Aham sphurana is continu aanwezig, onophoudelijk nieuw en fris, en dit is dan ook exact wat ‘Ik’ altijd ben. In werkelijkheid ben ik nooit verzwolgen door wat dan ook.

Ik denk dat deze nadruk heel wezenlijk is. Er ontstaat anders een misverstand dat er een ‘ik’ bestaat dat eigenlijk slecht is, en dat vernietigd moet worden, waarna er een soort niemandsland zal overblijven van waaruit een nieuw, schoon ‘Ik’ zal oprijzen. In feite zijn er geen twee ikken; geen ‘ik’ hoeft vervangen te worden door enig ‘Ik’.12 ‘Ik’ is altijd hetzelfde, altijd licht schenkend en altijd aanwezig. Het enige waar Ramana’s term ‘vernietiging’ (nasha) betrekking op heeft is de ‘ik-gedachte’ (aham-vritti), de verstrengeling van ‘ik’ met een object (aham-idam), de geneigdheid van het ‘ik’ om zich als object voor te doen.

Dit bleek al in het vierde Ramana-citaat (zie noot 5) dat in dit artikel is gebruikt; daarin hanteert hij bij het beschrijven van de beëindiging van de verstrengeling de terminologie “blijft ‘ik’ in zijn zuivere vorm over”. Hij zegt niet: “ontstaat een nieuw ‘Ik’”. Iets is er altijd al, en dat blijft in zijn loutere vorm over: ‘Ik-Ik’. Elders zegt hij: “Het ‘ik’ schudt de illusie van ‘ik’ af en blijft toch over als ‘ik’. Dit is de paradox van Zelf-realisatie. Degene die tot Besef is gekomen (de jñani) ziet hier geen tegenstrijdigheid in.”13 En verder: “Alleen de vernietiging van de ‘ik-gedachte’ is Bevrijding. Maar deze kan alleen werkelijkheid worden door ‘Ik, Ik’ continu in de aandacht te houden. (...) Er bestaat de hele tijd slechts één ‘ik’; wat echter van tijd tot tijd opkomt is de zich-vergissende ‘ik-gedachte’ – terwijl het intuïtieve ‘ik’ continu blijvend is, vanuit zichzelf licht schenkend, dat wil zeggen reeds voordat het manifest wordt”14 (wat hier opvalt is dat het gebruik van de kapitale I om het zuivere ‘Ik’ in het Nederlands aan te duiden, niet meer helemaal opgaat. Het hoofdlettergebruik is er immers om verschil aan te geven, en hier blijkt uiteindelijk dat er slechts één ‘ik’ is, altijd hetzelfde en onveranderlijk. In het Tamil, de taal van Ramana, bestaat geen hoofdlettergebruik, en in het Engels is ‘I’ altijd al ‘I’).

Bij het vernemen van het advies om je aandacht helemaal te beperken tot het pure subject, het bewustzijnsaspect, met uitsluiting van de objecten, zou de vraag kunnen opkomen: Is deze nadruk op aandacht voor ‘louter-ik’ niet een beetje merkwaardig voor een zich non-dualistisch noemende benadering? Immers, het hele uitgangspunt van twee realiteiten (Bewustzijn en inerte materie) klinkt al dualistisch, en het advies om je aandacht geheel en al te beperken tot een van deze twee realiteiten, louter Bewustzijn oftewel louter ‘ik’ (of ‘Ik’, ‘Ik, Ik’, Subject), is in feite een uitsluiten van iets, en dat kun je toch wel degelijk dualistisch noemen. Zijn we hier niet aangeland bij de grote valkuil van de Advaita, waarin je lijkt te worden aangemoedigd je af te splitsen van je gewone leven als voelend en handelend mens? Hoe kan zo’n dualistische aanpak ooit leiden tot non-dualiteit?

Hierop zegt Ramana zoiets als dat het inderdaad niet anders kan dan via het vermijden van de aandacht voor de veelvoud van gedachten en gevoelens, voor al het objectieve, maar wel uitsluitend zo lang je het objectieve nog beleeft als apart van het subject. Dus zo lang je zelf nog dualistisch kijkt, moet je uitsluitend het bewustzijnsaspect benadrukken. “Eerst moet je bewustzijn (chit) gaan onderscheiden van ‘gewaarloosheid’ (jada), en uitsluitend bewustzijn zijn. Daarna kun je pas gaan beseffen dat gewaarloosheid niet apart staat van bewustzijn.”15En: “Ken eerst het subject; vraag je pas daarna iets af over het object. In feite omvat het subject het object. Dat ene aspect is een allesomvattend aspect. Zie eerst jezelf, en daarna de objecten.”16Met andere woorden, ‘bewustzijn’ en ‘inerte materie’ zijn geen twee realiteiten; het is slechts een manier van praten om aan de zoeker een zekere herkenbaarheid te bieden, wat hem ertoe kan brengen zelf te gaan ervaren dat de zogenaamde ‘materie’ vervat zit in het kennen ervan.

“‘Ik’ (aham) en ‘dit’ (idam) komen nu samen op, maar het ‘dit’ is vervat in ‘ik’ – ze bestaan niet apart. Het ‘dit’ moet oplossen in ‘ik’, en er helemaal één mee worden. Het ‘ik’ dat overblijft is het werkelijke ‘ik’.”17

Dit altijd aanwezige, werkelijke ‘ik’ is ‘Ik, Ik’, datgene wat overblijft als door middel van de vraag ‘wie ben ik?’ de combinatie ‘ik-dit’ gezuiverd wordt van alle ‘dit’s. Het overblijvende ‘Ik, Ik’ kan pas manifest (sphurana) worden als de versluiering van alle ‘dit’s is weggevallen. Deze sphurana, deze eerste vorm van manifestatie, is niet manifestatie in de gebruikelijke zin van het woord. Het is niet iets waar een veelvoud van bestaat. Je kunt het niet tot object maken. Je kunt er alleen maar mee samenvallen, door herkenning. Ik, Ik, Ik, continu, zonder vorm, zonder inhoud, zonder klank of kleur. Verder is er niets meer te doen, op deze plaats moet je gewoon alleen maar verblijven, en je erin ontspannen. Alles wat er eventueel ‘verder’ is,18 het ‘Absolute’, ‘Verlichting’ of wat voor term ook, is genade. Vertoef op deze plaats, ‘Ik, Ik’; hier is je zoektocht voorbij.

Dus, als antwoord op de eerder gestelde vraag “waarom gebruiken de Advaita-leraren nog de term ‘ik’ als aanduiding voor iets werkelijks?” kan gezegd worden: omdat ‘ik’ zo dichtbij is, het meest dichtbije dat er is. Iedereen herkent het nu al als volledig bekend, volledig ‘jezelf’. Het gaat om zelf-realisatie: zelf moet je de waarheid zien, en ‘ik’ is dat altijd aanwezige, dat de ingang blijkt te zijn. De ingang is dus nooit ergens anders, nooit hoeft die gezocht te worden. Je hoeft nergens naar toe om ‘ik’ te ervaren. Waar je ook gaat, jij bent er. ‘Ik’ is er al. ‘Ik’ is een deur, en hij staat altijd open.

Verschenen in InZicht van feb. 2001; p. 40-46. www.inzicht.org

NOTEN

1. Tsoknyi Rinpoche, Drubwang, Carefree Dignity. Discourses on Training in the Nature of Mind. Kathmandu: Rangjung Yeshe, 1998; p. 31.

2. Talks with Sri Ramana Maharshi. Three volumes in one. Tiruvannamalai (Tamil Nadu): Sri Ramanasramam, 1955; nr. 197. Hierna aangeduid als Talks.

3. Talks, nr. 615.

4. Talks, nr. 328.

5. Talks, nr. 286; zie ook de iets afwijkende vertaling in Maharshi’s Gospel. Tiruvannamalai: Ramanasramam, 1939; 6e druk p. 26-27.

6. Ulladu Narpadu (de Veertig verzen), vers 24; in Ramana Upanishad. De verzamelde geschriften van Ramana Maharshi, samengesteld en vertaald door Philip Renard. Utrecht: Servire, 1999; p. 144. Dit vers is vertaald vanuit de Engelse vertaling van Sadhu Om, in zijn The Path of Sri Ramana, Part One. Tiruvannamalai: Sri Ramana Kshetra, 1971; p. 60.

7. Talks, nr. 612.

8. Maharshi’s Gospel; 6e druk p. 82. Zie ook Ramana Upanishad; p. 189-190 (noot 129).

9. Zie voor Ramana's gebruik van de term aham-idam: Talks, nrs. 177, 277, 314, 323, 363, 569, 577, 589 en 626. Het verdient aanbeveling over het thema van aham en idam in de Advaita-traditie te lezen: Michael Comans, The Method of Early Advaita Vedanta. Delhi: M. Banarsidass, 2000; p. 425-436. Hierin behandelt hij de benadering van Padmapada, een leerling van Shankara. Padmapada, die wellicht de eerste is geweest die dit specifieke woordgebruik hanteerde, gebruikte in plaats van aham overigens an-idam ('niet-dit'). Aham-idam komt als term ook voor in de traditie van het Kashmir Shivaïsme; daar wordt het omschreven als het samengaan van het Absolute (Aham) met het zich manifesterende (idam). 

10. Ramana Upanishad, p. 170 (noot 4). Het huidige artikel is te beschouwen als een toelichting op deze noot.

11. Wat betreft de term ‘Ik, Ik’ (Aham Aham): ik beschouw deze als passender dan de bekende term ‘het Zelf’, omdat ‘Ik, Ik’ constant eerste persoon betreft, en ‘het Zelf’ derde persoon, waardoor dat wat met ‘het Zelf’ wordt aangeduid ‘elders’ lijkt te zijn. Het is mogelijk dat Ramana de term ‘Ik, Ik’ heeft ontleend aan de Viveka-chudamani (toegeschreven aan Shankara, waarschijnlijk ten onrechte); de term komt voor in de verzen 137 en 219. Ramana had dit geschrift al op jeugdige leeftijd in het Tamil vertaald. In zijn enthousiasme over het idee van Aham Aham ging Ramana zo ver dat hij in zijn vertaling herhaaldelijk Aham Aham (in Tamil: Nan Nan) weergaf waar in de oorspronkelijke Sanskriettekst slechts Aham (of niets) staat ; zie de verzen 127, 213, 214, 381, 409 en 536. De beste Engelse vertaling van de Viveka-chudamani is wat mij betreft die van Anthony J. Alston, The Crest Jewel of Wisdom. London: Shanti Sadan, 1997; p. 86 en 135.

12. Zelfs Ramana-commentator David Godman, die ik in het algemeen hoog aansla wat betreft interpretatie, huldigt de visie van ‘vervangen’. Zie zijn artikel "‘I’ and ‘I-I’: a Reader’s Query", in The Mountain Path; Vol. 28, nr. 1&2, June 1991; p. 79-88 (zie speciaal p. 80 en 85). Dit is overigens een van de beste artikelen, zo niet het beste, die ik over tekst van Ramana Maharshi ken.

13. Talks, nr. 28.

14. Talks, nr. 139.

15. Talks, nr. 192.

16. Talks, nr. 199; zie ook nr. 310.

17. Talks, nr. 626.

18. ‘Verder’ houdt in dat de houding van de zoeker gecontinueerd kan worden. Naar mijn mening maakt David Godman in het in noot 12 genoemde artikel een vergissing die hiermee te maken heeft. Hij volgt een in mijn ogen vergeefs streven om nog onderscheid te willen aanbrengen tussen ‘Ik, Ik’ en ‘het permanente Zelf’. Allebei zijn ze (ook al worden ze soms gebruikt voor respectievelijk ‘eerste manifestatie’ en ‘Bron van deze eerste manifestatie’) voorbij het onderscheidingsvermogen, met andere woorden, als er zich een proces afspeelt voorbij ‘Ik, Ik’, dan is dit niet meer iets van de persoon. Het gedragen worden door Aham sphurana betekent juist dat ook het onderscheidingsvermogen, tot dit moment ons nuttigste instrument, hier achtergelaten mag worden. Dat heeft ons goed gediend bij het zien van het verschil tussen ‘ik’ en ‘dit’, maar hier is zijn rol voorbij. Alleen overgave aan de permanente Werkelijkheid is hier nog op zijn plaats.

Zie ook de Inleiding van de Ramana Upanishad