Advaya

Bereidheid is alles

Interview met Philip Renard, door Johan van der Kooij

Hoe is je zoeken begonnen?

Rond m’n zestiende werd ik een zoeker. Ik voelde me thuis in het jazz-milieu dat in de jaren ’50 was ontstaan, dat verwant was met het milieu van de Amerikaanse beatniks. In dat milieu was Zen in de mode. Zen was voor mij de aanraking met het oosten. Wat in die tijd grote indruk op me maakte was de Zen-zin: “Voor gewone mensen zijn bergen bergen, voor degene die op zoek gaat zijn bergen geen bergen meer, en voor degene die ‘ziet’ zijn bergen gewoon weer bergen.” Ik had een klik, maar leefde niet in de veronderstelling dat het voor mij weggelegd was, alleen maar voor mensen in China of Japan. Ik was beïnvloed door de beat generation, door Jack Kerouac en Gary Snyder. Zen sloot aan bij de rebelse geest van mijn generatie. Zen had het air van niet-doctrinair, zonder autoriteit. Ik werd aangetrokken door de vrijheid die erin doorklonk, het spontane. Op feestjes vertelden we elkaar koans, we gierden het uit van het lachen.

De overgang naar dieper zelf-onderzoek had voor mij te maken met het daadwerkelijk leren kennen van de non-dualistische ervaring zelf. De ervaringen met psychedelische drugs in de jaren zestig waren zo openend, zo groots, alles werd duidelijk. Maar het twijfelloze verdween weer als de drug was uitgewerkt. Toch ben ik door die fundamentele ervaringen verder gaan zoeken. Zen is non-dualistisch, en de psychedelische ervaring is dat ook. Het bleek toen echter een te grote sprong om dat in mijn leven te realiseren. Ik had geen voorbeelden. Wel herhaalde de ervaring van non-dualiteit zich tijdens een oefening die latihan1 heet.

Wat is de latihan?

In 1965 ben ik in aanraking gekomen met Subud2, de weg van de latihan, een uit Java afkomstige spirituele weg. Dat was het antwoord op al m’n zoeken. Ik heb toen al m’n boeken weggedaan; ik had het gevoel dat de aanpak volkomen betrouwbaar was. Dat heb ik overigens nog steeds, de oefening is volledig conceptloos, dat was en is voor mij de kern van de zaak. Het niet-doctrinaire, niet via een leer of via een uitleg, niet via begrijpen, alleen maar direct ervaren, direct opmerken van de huidige vorm.

In de latihan oefen je om de aangeleerde dingen van je af te laten nemen. En wat er overblijft is natuurlijkheid. En dat laatste kun je niet leren, en toch is dat te beoefenen, dat er iets in jezelf wordt weggewassen.

De latihan is verwant aan meditatie, een totaal overgeven aan stilte, maar je richt je nergens op. Er is geen sprake van focus. Waar het om gaat is dat je je overgeeft aan het niet-conceptuele. En dat mag je wat mij betreft God noemen. Het is een soort buigen voor datgene wat voorafgaat aan al die aangeleerde dingen, die door oervergissingen zijn ontstaan.

Ook al gaat het er in de latihan om niet je gedachten te volgen, mag er gewoon gedacht worden, het is als een toneel waar acteurs opkomen, een rol spelen en aan de andere kant weer af gaan. De leegte van het toneel is de Werkelijkheid, het maakt niet uit welke acteurs er in verschijnen. Het gaat om het geleid worden door de kracht die niets te maken heeft met de persoon, met de optredende acteurs, maar met een Godskracht.

Dat is ook de reden dat ik de latihan zowel in m’n eigen kring als in m’n boek heb geïntroduceerd, het is zo wezenlijk. Het heeft iets aanvullends dat je niet kunt uitleggen, woordloos maar energetisch. Er is een bepaalde trilling, een zindering, die je verder niet hoeft te begrijpen, die ontstaat vanuit een gevoel van overgave. Je kunt om je as tollen of heen en weer bewegen, wát je maar voelt opkomen; de mogelijkheid dat je bewogen wordt is aanwezig, al gaat het daar niet om. Je richt je niet op de trilling, die gebeurt, die neem je voor lief. Je neemt de trilling waar, maar je bent er niet op uit. Als je je echt overgeeft weet je niet wat je te wachten staat.

Het gaat om de herkenning van dat wat altijd het geval is, stilte, dat wat overblijft als de trilling gewoon doorzien is. De trilling mag optreden, maar dat wat je bent wordt niet aangetast door die trilling. Dat gaat er aan vooraf, het is gewoon leeg. Voordat de eerste trilling er is ben jij er al. De eerste trilling die opkomt in de leegte die je werkelijk bent is wat wel het ik-ben principe wordt genoemd. De latihan is het energetische aspect daarvan.

De trilling is het begin van vorm. De oer van vorm. Dat is wat Ramana Maharshi sphurana noemt, sphurana is de term voor eerste pulsatie. Iets waar helemaal niets in verrijst, daar komt opeens iets in op. Ramana noemt dat Ik-Ik. Opeens is er iets, daarvoor was er niet-iets. Dat is juist het grootse, dat er zowel dat alomtegenwoordige is, als ook dat kleine. In de grote tradities wordt daar steeds mee gekanteld. De verschijning van de vorm is zowel werkelijk als niet werkelijk. Dus zo gauw je je vast legt in: ‘dat is niet werkelijk’ kom je in de problemen.

In het Tibetaanse Boeddhisme wordt het voorbeeld van de regenboog gegeven: je ziet de regenboog, dus hij is echt. Vervolgens loop je naar de voet van de regenboog, je steekt je hand erin, waar is ie nou? Toch verrijst het beeld van de regenboog, dus je hebt er mee om te gaan.

Hoe ben je ertoe gekomen dit boek te schrijven?

Toen ik zeventien jaar geleden dit boek begon te schrijven, dacht ik dat het gegeven van non-dualisme op zich al helemaal bekend was; het leek me bijna saai om daar nog een boek over te schrijven. Mensen als Alan Watts en Ken Wilber hadden dat al voldoende beschreven, dacht ik toen. Ik begon met een grondige beschrijving van de geschiedenis van de ontvangst ervan in het westen. Dat vond ik interessant. Ik begon met het schrijven nadat er op een gegeven moment een ommekeer in m’n leven was gekomen door een ervaring van realisatie en totale helderheid, tijdens een verblijf in Spanje. Dat inzicht is nooit meer weggegaan. Ik ben gaan kijken waar ik dat inzicht eigenlijk aan te danken had. Ik zag de mensen die het non-dualistische onderricht naar het westen hebben gebracht. Vandaar dat ik daar een boek over wilde schrijven. De aanvankelijke titel was: Van heiden tot Goeroe. In het begin van de koloniale geschiedenis gingen de westerlingen naar het oosten om er spullen vandaan te halen. Omdat de mensen in het oosten qua macht niet tegen ons opkonden, hebben we ze gebruikt als koelie, met weinig aandacht voor wat er werkelijk in die mensen gebeurde. In de loop van een paar eeuwen is er een kanteling ontstaan, een aantal westerlingen zijn in een leerling-rol terecht gekomen ten opzichte van een oosterse leraar. Dat vond ik een prachtig fenomeen. Bij het daadwerkelijke schrijven heb ik het geschiedenis-element op een gegeven moment toch naar de achtergrond gebracht, en het uiteindelijk teruggebracht tot een hoofdstuk.

Ik beschouw Ramana Maharshi als de leermeester die in m’n hart woont, Ramana voelt als een aanwezigheid. De diepste invloed heeft Nisargadatta gehad. Voor mij is Nisargadatta misschien wel de leraar geweest van de vorige eeuw. Nisargadatta heeft een manier van doen die mij heel erg raakt. Met Ramana kan ik eigenlijk niks beginnen wat betreft z’n geboorte. Dat is niet mijn geboorte, dat is zo uniek en bijzonder, op z’n zestiende was hij opeens van alles bevrijd, dat is niet herkenbaar voor mij, bijna onmenselijk. Dat is voor mij bijna niet anders uit te leggen dan dat hij in vorige situaties al eindeloos heeft gekeken vanuit dit perspectief. Uniek. Daar kun je alleen maar voor buigen.

Gaat radicaal non-dualisme eigenlijk verder dan Hindoeïsme en Boeddhisme?

Het radicaal non-dualisme is gewoon de binnenkant van beide richtingen, dat probeer ik te beklemtonen; het is de kern van zowel het ene als van het andere. Je kunt niet zeggen dat het verder gaat dan, maar het is gewoon de essentie van allebei. Allebei worden ze door dat inzicht gedragen. In India heb je veel uiterlijke godsdiensten, net als hier in het westen; je hebt veel stromingen, waar je in kunt blijven steken. Vandaar de noodzaak van de vraag: “Wat is nou precies de binnenkant?” Non-dualisme is de binnenkant van zowel het Hindoeïsme als Boeddhisme, en binnen de Christelijke mystiek is het uiteindelijk precies hetzelfde.

Je hebt al een paar boeken gemaakt, die in feite ook over non-dualisme gaan. Was er een moment dat je bent gaan schrijven vanuit een ander inzicht?

Jezus spreekt3 heb ik meer dan twintig jaar geleden samengesteld; toen had ik nog niet het vertrouwen in mezelf, in het laten horen van mijn eigen stem, het werkelijke inzicht was er nog niet. Ik durfde toen eigenlijk nauwelijks iets te schrijven, ik had alle uitspraken van Jezus verzameld en er een korte inleiding bij geschreven, vrij zakelijk. Ik was te beschroomd om te melden over wat ik wel al begrepen had. Dat is veranderd. Gaandeweg heb ik geleerd m’n woorden te vertrouwen. Dat is een lang proces geweest. Sinds die ervaring in Spanje hebben m’n woorden meer kracht. Ik had vertrouwen gekregen, ik durfde iets te zeggen. Overigens ben ik nog steeds geen vlotte schrijver.

Spreek je liever?

In ieder geval makkelijker. Bovendien gaat het natuurlijk in de eerste plaats om het directe contact. Toch zie ik ook het nut van schrijven, je kunt bepaalde dingen aanscherpen, met gesproken woorden dans je soms net ergens over heen. En als je dat dan weer opschrijft, kan het zijn dat de kern helemaal verdwenen is. Als ik Zen-dialogen lees, vind ik er meestal niets aan.

Door welke omslag ben je gaan praten?

Het vertaalwerk van de Ramana Upanishad4 heeft daarbij een grote rol gespeeld. Er is toen iets gebeurd, je zou het inderdaad een soort omslag kunnen noemen. Het vertrouwen om gewoon te gaan zitten en vragen te beantwoorden, is denk ik door die omslag ontstaan. De aarzeling in mij is verdwenen door het ervaren van grote ontroering tijdens het vertalen van Ramana’s lofzangen. Dat was een ongelooflijke ervaring. Die lofzangen had ik aanvankelijk niet eens willen opnemen in het boek. Ik wilde er een puur jñana5-boek van maken. Ik wist wel van het bestaan van die lofzangen, maar ik dacht, dat is zo bhakti,6 zo Indiaas. Ik was wel vertrouwd met het benadrukken van overgave, maar dan op de manier van de latihan, en niet met een beeldspraak waarbij je buigt voor een berg. Die berg Arunachala7 zei me niet zoveel, en hoe Ramana Maharshi het in die lofzangen verwoordt, daar had ik me bij het lezen in het Engels nooit zo door laten raken. Nu ik daadwerkelijk aan het vertalen sloeg, werd ik helemaal gevloerd. Dat gebeurde ook als ik het aan anderen voorlas. Dat was ongelooflijk.

Maar wat is dat toch?

Dat is het grootse, dat is wat satsang is, dat is de buiging, ik heb daar niets over uit te leggen. Dat is het oog in oog staan. Dat is het grootse van Ramana Maharshi, dat hij dat de hele tijd in het centrum blijft zetten. Dat hij bij de andere dingen zegt: nou dat bekijken we later wel eens. Eerst dat wonder van louter aanwezigheid.

En dat wonder kwam sterk naar voren bij het vertalen van zijn lofzangen?

Ja, op een ontroerende manier. Ik was herhaaldelijk volledig in tranen, ik zat te snikken, waardoor ik merkte dat het gevoelsaspect en het inzichtsaspect helemaal waren samengevallen. Op dat moment verviel bij mij de twijfel. In het voorjaar daarop had iemand een werkruimte leeg staan, die zei: “Nou dit zou ontzettend geschikt zijn, en ik heb al eens eerder aan jou gedacht, dat jij eigenlijk een leraar bent, zou je dat nu willen doen?” Toen heb ik dat tot me door laten dringen, wat dat betekende, en toen kwam er steeds één zin in me op, als een soort vanzelfsprekendheid: “Ik ben bereid.” Dat was eigenlijk die trilling, vanuit ontroering, dat ik gewoon niet wist waartoe ik bereid was, eventueel om afgeslacht te worden, want je zit dan opeens met een aantal mensen waarvan je helemaal niet weet wat er eigenlijk gaat gebeuren, wat zijn we van plan? Zeker in de begintijd was dat zo. Ik snap er nog steeds niets van, het is nu iets normaler, maar het blijft idioot. “Ik ben bereid” is een zin die nog steeds in mij aanwezig is: bereid om pijn tegen te komen, om een vergissing te maken, om te vallen in iets waar helemaal geen controle meer is. Bereidheid is alles.

Wat bedoel je in je boek met ‘totaalvertalen’?

Ik gebruik de term vertalen in een wat ruimere zin, waarbij het letterlijke tekst-vertalen alleen maar een onderdeel is van het vertalen van een mentaliteit, wat ik ‘totaal-vertaling’ noem. En die nadruk in dit boek is best uniek. Bepaalde dingen die aangereikt zijn door Advaita- of Zen-leraren zijn vaak niet goed begrepen, of in ieder geval niet helemaal verwerkt. Wat daarna weer verder wordt doorgegeven, wordt door westerse leraren naar mijn gevoel te gauw geïnterpreteerd als volledig. Wat oorspronkelijk aangereikt was, was onderdeel van een geheel, van een mentaliteit, met allerlei morele vanzelfsprekendheden die bij het doorgeven van het inzicht aan westerlingen niet aan de orde kwamen, juist vanwege de vanzelfsprekendheid ervan. Het gaat er wat mij betreft om dat we tot een helemaal nieuwe vertaling ervan komen; alles moet omgezet worden en dan nog geïntegreerd. Alles is nieuw, we zijn echt pioniers. Met totaalvertalen bedoel ik het geheel, de hele psyche. Je kunt wel napraten wat er in het oosten gezegd wordt, maar het moet onze taal gaan worden. Het moet zo normaal worden dat we helemaal trouw blijven aan het oorspronkelijke, en het toch in deze wereld uitdrukken. We moeten er niet zomaar een leuk deuntje van maken, maar het zo vertalen dat het in de lijn van de authentieke teaching is, en toch totaal geschikt voor deze westerse wereld. Dat noem ik een totaalvertaling, en dat is best een grote sprong.

Dit boek is daartoe een uitnodiging. Door ook te wijzen op misverstanden, te wijzen op vergissingen. Ik heb af en toe best een kritische toon, dat zie ik als nuttig. In sommige kringen is dat taboe, dan hoor je alleen te praten over je eigen verlichting. Ik kan dat meestal niet lezen, ik vind dat zo saai, ik ken die verhalen al lang. Ik ben dan weer op de middelbare school met: ‘De bergen zijn eerst bergen …’ Maar wat gebeurt er vanaf dat moment? Wat is de inwerking in je leven, hoe ga je met je partner om? Dat is wat ik vertalen noem, transponeren, converteren, omschakelen, we komen in een heel andere tijd nu, er wordt gevraagd om helemaal trouw te zijn aan dat wat je ziet.

Ik lees: “Werkelijkheid is pas werkelijkheid als er geen verschil meer is tussen leegte en vorm, als er nooit een onderbreking in de werkelijkheid optreedt.” Wat bedoel je met onderbreking? Onderbreking is toch deel van de werkelijkheid?

Alleen vanuit de uiteindelijke waarheid gezien is alles deel van de werkelijkheid. Dan heb je gelijk. Maar het besef van werkelijkheid wordt bij de meeste mensen onderbroken. Dat is waarom mensen elkaar dingen aandoen. Je hebt uiteindelijk gelijk als je zegt dat ook een onderbreking deel uitmaakt van de werkelijkheid. Maar dat is nou juist het lastige van het praten over dat wat mensen elkaar aandoen.

In de inleiding van je boek citeer je Padmasambhava8: “Ook al is je inzicht zo wijd als het hele luchtruim, je moet er voor zorgen dat je gedrag zo fijn is als meel.” Maar leven naar het hoogste inzicht in het dagelijkse leven, dat wordt je niet zomaar meegegeven!

Ik kom weer bij het woord bereidheid. In het boek heb ik het spreekwoord gebruikt: “Men kan een paard wel in ’t water trekken, maar niet dwingen dat het drinkt”. Dat wijst naar het grootse van vrijheid, je bent in de positie van het paard. Je mag ook weigeren, dat is juist het mooie, het is een gegeven dat het verder aan jou is hoe je er mee om gaat. Je bent totaal vrij, je mag de begeleider weigeren, of dat nou Jezus is of God zelf, of Padmasambhava. Gedrag is er al, wij gedragen ons al. Dus zorg dat je gedrag alle detailaandacht mag hebben. Dat je nergens van denkt: dat maakt niets uit. Wat tegenwoordig nogal gaande is in de westerse advaita-wereld: “Ach, dat maakt niets uit, dat is toch allemaal bewustzijn.” Ik zeg: het maakt wel wat uit, ook al is het bewustzijn, want wij hebben met elkaar te maken.

Je schrijft: Er is geen weg naar zelfrealisatie, die is onmiddellijk, zonder stappen, maar er is wel een weg na de herkenning van je wezenlijke natuur, de herkenning dient gestabiliseerd te worden.

Ja, het gaat om de betrouwbaarheid ervan. Je bent bijvoorbeeld even ontrouw geweest, je hebt kans gezien even iets ‘onbewust’ te doen, je bent bewustzijn uit het oog verloren, of je doet stiekem andere dingen dan je beweert te doen. Als ik dat bij iemand aantref, dan denk ik: dat is zonde, je kunt toch ook nu kijken? En nu, en nu, en nu dan? Zodat het nooit niet het geval is. Seconde, na seconde, na seconde, is het waar? Is het nu ook waar? Of kleef je nu aan daarnet? Niet als poortwachter, maar in de zin van: “Ben je bereid?” Dus ook: ben je bereid om eerlijk te zijn? Net als bij dat paard, je mag wel de andere kant op kijken, maar dan moet je niet beweren dat je aan het drinken bent.

In je boek geef je het de term volwassenheid.

Ja, de trouw wordt dan gehonoreerd, de betrouwbaarheid. Er is een roep van binnenuit, zoals in het bijbelse boek Genesis, vlak na de verleidingsscene, waarin de zogenaamde zondeval gebeurde, dan schrikken Adam en Eva, ze blijken naakt te zijn, gaan zich bedekken, gaan zich verbergen, en dan roept God: Waar ben je? Het bewustzijn klopt continu aan, maar we zijn te druk met allerlei leuke of walgelijke dingen waar we aan verslaafd zijn. Zijn we bereid nu te luisteren? Er is steeds een mogelijkheid om te luisteren, niet vanwege de kans dat je straf krijgt als je niet luistert; het is geen nieuw moralisme, het is zo ongelooflijk subtiel en verfijnd, het verdient werkelijk aandacht, vanwege iets dat dieper gaat dan moraal. Het is iets als verliefd zijn; iets waar je helemaal weg van bent wil je geen millimeter beschadigen, als je helemaal in vlam bent voor iets, hoe zou je dat ooit kunnen bedriegen? Of beschadigen? Het is eigenlijk een soort roep, wil je antwoord geven of niet? Het is een gloed, een hartstocht voor wat echt waar is, oprecht. De term volwassenheid is de term die duidt op het zicht hebben op je eigen machtsstreven, en de bereidheid om dat neer te leggen. Zelfs de bereidheid om het machtsstreven van jezelf te zien en te erkennen vind ik al een daad van volwassenheid.

Gaat het proces van het ontwikkelen door?

Volgens mij is van volledige verlichting sprake als de invloed van het persoonlijke verleden helemaal ophoudt. Als je geen enkele beïnvloeding van het verleden meer meemaakt. Daar kun je niets voor doen; het is iets dat rijpt, de Tibetanen spreken daar vaak over, het is een kwestie van herkennen, wat zij noemen short moments, many times, iets dat door je leven heentrekt. Als een olievlek op een papiertje, elk moment dat het gezien wordt is als een olievlek die zich uitbreidt. Dat is ook mijn ervaring. Je kunt zeggen: Wat kantelt er nou precies? Ik weet het ook niet, maar het gebeurt wel. Je bent de dader er niet van. Het is de bereidheid om dat te laten gebeuren, zonder er mee bezig te zijn vanwege de goede afloop. Ik ben niet bezig met het zou nog anders kunnen, het zou nog dieper kunnen. We gaan nergens naar toe wat mij betreft.

We staan met onze vier poten van het paard in tegenwoordigheid. Er is geen verschil, we staan allemaal met onze poten in dat water, maar we hebben een ‘eigen’ kop die zegt: “Drinken? Hoezo? Dat bepaal ik zelf wel!” Die kop is eigenwijs! Dat zie ik in mezelf en dat zie ik in anderen. Ik gebruik hiervoor het beeld van de vuist, als een beeld voor de samenballing van alle eigenwijsheid: alle psychologie is hierin vervat. Zoals je bij een ruzie kunt meemaken dat je halsstarrig blijft: “Ik geef dit niet op hoor!” Dat is voelbaar in je hele lichaam, dat je eigenlijk verslaafd bent, door te gehoorzamen aan de kracht van gelijk willen hebben, terwijl je er nota bene zelf onder lijdt, er pijn aan hebt, als een afgesloten circuit. Je kunt zelfs meemaken dat je een moment van vrijheid beleeft als je ’sochtends wakker wordt, maar dat je daar totaal niet trouw aan wilt zijn, dat je trouw wilt zijn aan het gelijk willen hebben, dat is ongelooflijk. Ons gelijk willen hebben, onze eigenwijsheid, is alles wat ons van bevrijding afhoudt. Vrijheid is namelijk altijd al het geval, die is gewoon beschikbaar.

Het gaat erom te leren buigen. Zo loop je tegen je eigen koppigheid aan, je weigering of arrogantie. Als de buiging er is merk je dat de wereld daarna anders is, dat is het grote wonder. Opeens merk je dat je geen gelijk hebt. In de buiging ben je niet iemands slaaf, je buigt voor iets dat alleen maar licht is. Je buigt alleen maar voor God. Je doet niets, je staat alleen toe dat God z’n werk doet, dat is wat spontaan leven heet. Dan zit je er niet meer zelf bij als persoon.

Het danst steeds om dat ene gekke ding wat vrijheid is. Wat ik met het paard bedoel, is eigenlijk een junkie. Als je tegen een junkie zegt: “Je kunt toch stoppen? Laat die naald gewoon daar en jij bent hier! Waarom doe je dat niet?”, dan ben je meestal niet in staat hem over te halen. En dat is groots, hoe tragisch misschien ook voor hem. Het grootse is dat iemand nooit gedwongen kan worden tot vrijheid. We zijn allemaal een soort junkies, wel subtieler, niet met een naald in de arm, maar wel net zo vernuftig.

Het paard mag gaan inzien dat het wonder er is, dat hij vrij is. De weg zoals ik die zie is de weg van het houvastloze.

Zien zelf is vrijheid

Je wordt hierbij uitgenodigd je innerlijke verhaal even te
onderbreken, en te kijken naar wat er al is, dit, nu, zonder
weten, zonder verhaal.
Je beleeft al. Dat is dit. Dit huidige beleven.
Het huidige beleven kan veel vormen aannemen,
zoals gedachten, emoties, sensaties, zintuiglijke
waarnemingen, enzovoort.
Kijk wie de ‘iemand’is die deze gedachten heeft.
Herken dat er niet een iemand is die deze gedachten heeft.
De denker of voeler blijkt afwezig,
hoewel gedachten kunnen opkomen.
Zie deze afwezigheid van een denker.
Rust uit in dit zien van de afwezigheid van een denker.
Dit is wat ‘Besef’ genoemd kan worden.
Rust uit in Besef.
Rust uit in het zien dat er niet iets te zien valt.
Rust uit in het zien zelf.
Zien zelf is vrijheid.
Zie dat zien zelf vrijheid is.
Zien zelf is je wezenlijke natuur, en dit is ook de wezenlijke
natuur van alle vormen die zich aandienen in het zien.
Rust uit in de vrijheid die zien zelf is, zonder verwachting
van iets anders of iets ‘hogers’ dan dit.
Uitrusten in zien zelf is waarachtige vrede.
Moge waarachtige vrede ieder mens ten deel vallen.

Uit: Non-dualisme, pag. 276-277]

Interview gedeeltelijk gepubliceerd in InZicht, feb. 2005, p. 12-16.

Noten

1. latihan: geestelijke oefening, gebaseerd op totale overgave aan God.
2. Subud: broederschap die is ontstaan rondom het doen van de latihan. Opgericht in 1947 in Yogyakarta.
3. Jezus spreekt: samengesteld door Philip Renard, 1983, uitgeverij Karnak, Amsterdam.
4. Ramana Upanishad: samengesteld door Philip Renard, 1999, uitgeverij Servire, Utrecht.
5. jñana: de weg van inzicht.
6. bhakti: de weg van devotie.
7. Arunachala: heilige berg in India waar Ramana Maharshi woonde. Wordt beschouwd als letterlijke manifestatie van Shiva.
8. Padmasambhava:achtste-eeuwse Dzogchen-leraar in Tibet.