Advaya

Bewustzijn is leegte die constant kent

Interview met Philip Renard, door Han van den Boogaard

Ik heb dit boek Gesprekken over het Onveranderlijke genoemd. Bestaat er eigenlijk wel zoiets als het Onveranderlijke?
Nee. Omdat je het woord ‘bestaat’ noemt, zeg ik nee, want bestaan is juist wat zich afspeelt, wat veranderlijk is. Alles is constant in beweging, en dat zou je bestaan kunnen noemen, maar de werkelijkheid is altijd hetzelfde, en die schenkt die beweging, continu. Het bestaan rijst daarin op. Het Onveranderlijke is dat wat het mogelijk maakt dat dit verrijst, deze aanwezigheid, dit bestaan. Je zou het ook zo kunnen zeggen: ‘Dat wat is’ bestaat zelf niet, maar schenkt wel voortdurend alle bestaan. Het Onveranderlijke kan nooit al iets op zich zijn; dan zou het namelijk meteen een soort verandering kennen, een begin, een grens, een verschil met iets anders. Zodra je denkt: ja, maar het is er toch, het bestaat toch …

… dan wordt het weer een object. Daarom moet je oppassen als je het woord ‘het Onveranderlijke’ gebruikt, want daardoor lijkt het al een object.
Ja, daarom zeg ik ook dat er niet iets ‘buiten’ mij is, buiten Bewustzijn. Dat kan gewoon niet. Dat is voor mij zo diepgaand, want juist daardoor wordt Dit zo vrij, de huidige vorm, deze aanwezigheid, dit bestaan. De vorm rijst op uit dat wat nooit aan iets vastzit.

Maar als je zegt: er is niets buiten mij, dan betekent dat dat je zelf dat Onveranderlijke moet zijn, als je er vanuit gaat dat je er zelf bent.
Ja, dat is absoluut zo. Dat geldt voor iedereen. De boeddhisten hebben ons in dat opzicht een heleboel aangereikt dat een verbetering is ten opzichte van de advaitische taal. Met name bepaalde aspecten van zen en dzogchen bieden iets waarvan je kunt zeggen: ja, dit is de hulp waardoor je niet in de valkuil stapt om er toch weer een ‘bestaan’ van te maken – dat er een Absolute zou bestaan dat losstaat van de huidige aanwezigheid.

Wat is het dan dat de boeddhisten ons hebben aangereikt?
Dat is het mollen van het idee dat het Absolute iets zou zijn. Want dat idee houdt het verlangen in stand om het te willen bereiken. Dat is het kernpunt dat bijvoorbeeld in de Hart-soetra zo mooi wordt verwoord: ‘Vorm is leegte, en leegte is niets anders dan vorm.’ Dat betekent dat dat wat is, niet iets is, en daarom in de ware zin van het woord niet bestaat; het is leeg. Juist daardoor verschijnt alle vorm in volkomen vrijheid, en kun je alles vanuit die vrijheid beoordelen, en niet vanuit een oud programma. Zo’n oude conditionering, bijvoorbeeld schuldgevoel, of beschuldiging, steekt razendsnel de kop op. Dat is de schoonheid, vind ik, dat als je eenmaal aanbeland bent bij het Onveranderlijke, dat je dan voelt: o, maar nu kunnen we in vrijheid met elkaar omgaan, nu kunnen we het oneens zijn met elkaar zonder boos op elkaar te worden of elkaar ergens van te beschuldigen. We gaan elkaar niet meer bedriegen of zo. Al die lulligheden blijven dan gewoon achterwege.

Een van je boeken draagt de titel Ik is een deur. Waar verwijst het woord ‘ik’ volgens jou eigenlijk naar?
Het woord ‘ik’ draagt een zekere dubbelheid in zich, waardoor het voor jezelf duidelijk moet zijn waarover je het hebt. Ik is ook geen deur, natuurlijk. Als je heel hard gaat roepen dat ‘ik’ niet bestaat, dat het ego niet bestaat, dan kan het zijn dat je denkt geen verantwoording meer af te hoeven leggen voor dingen die je doet en die anderen benadelen. Je kunt dan gaan zeggen: ‘Maar dat deed ik niet. Ik bestaat toch niet?’ We hebben ook zoiets als menselijk verkeer – bijvoorbeeld in de man-vrouw-verhouding speelt dat een rol – en daarin moet je niet steeds aankomen met: ik ben het Absolute. Maar alle termen moeten uiteindelijk wel stukgemaakt worden. Alles, ook het woord ‘ik’. Dan blijft alleen nog over wat echt is, en dat schenkt alle veranderingen, de mooie dingen, de lelijke dingen …

En dat is wat je bent.
Ja, honderd procent.

En als je dat wat je bent ‘ik’ noemt, kun je dat woord dus weer wel gebruiken.
Ja, honderd procent.

En dat is wat je bent.
Ja, dat heb ik ook gedaan in Ik is een deur.

Maar als mensen gewoon zeggen: ik liep naar buiten, verwijst dat ‘ik’ dan ook nog ergens naar?
Ja, dat is de vorm, die mag toch gewoon naar buiten lopen? Dat is heel onschuldig.

Toch blijft ‘ik’ een lastig woord. Want het is te koppelen aan het Onveranderlijke dat iedereen is, maar ook aan het waanidee een afzonderlijke entiteit te zijn.
Het gaat om de bereidheid om goed te blijven kijken. Want er is steeds de mogelijkheid om het Onveranderlijke te herkennen, om elkaar aan te kijken en te zeggen: wij verstaan elkaar, en wat er gezegd wordt kunnen we meteen beoordelen vanuit die leegte, vanuit Dat wat Is. Want je weet dat je Dat bent, dat dat al het geval is. Het is er al. Het hoeft dus niet bereikt te worden – het kan niet bereikt worden. Dat wat je zoekt is de hele tijd al het geval. En dat wordt door al die zoekbewegingen uitgesteld of weggeduwd. Elke zoekbeweging is in feite een ontkenning van dat wat al het geval is. Waar het eigenlijk om draait is dat de vraag losgelaten moet worden hoe je daar kunt komen.

De hoe-vraag is in feite overbodig.
Ja, en daarmee onzinnig.

Terwijl men juist op die vraag een antwoord wil hebben.
Ja, dat gebeurt steeds, en dat is ook wat in flitsjes duidelijk kan worden. Maar omdat het zo in ons systeem ingebakken zit, lijkt de zoektocht naar de waarheid vaak op een verslaving.

En in het intermenselijk verkeer wordt de aandacht ook steeds weer getrokken naar het denkbeeldige onderscheid tussen ik en jij.
Ja, maar dat is toch geen probleem?

Mensen kunnen daar dan toch weer in gaan geloven, ook al hebben ze flitsen gezien van de illusie ervan. Op het moment dat je het in een gesprek weer over ‘ik’ en ’jij‘ hebt, worden die begrippen weer realiteit.
Ik vind dat niet zo’n bezwaar. Wij zaten daarnet ook te praten over jouw en mijn herinneringen en belevenissen, en ik ervaar dat niet als problematisch, ook al weet ik dat het slechts verschijnselen binnen Bewustzijn zijn, en niet meer dan dat. We kunnen er ook nog boeken bij pakken, dat zou nu ook nergens op slaan, maar het zou desondanks geen ware hindernis vormen.

Ik zie vaak dat mensen maar aan het zoeken blijven, wat vreemd lijkt als men al glimpen heeft gezien van wat werkelijk is en het ‘ik’ doorzien is. Waarom blijven ze dan toch zoeken en beginnen ze steeds weer van voren af aan?
Ik geloof dat je die waarom-vraag niet kan en mag stellen.

Je denkt dat het iets onvermijdelijks is?
Ja, ik neig er steeds meer naar om dat te denken. Het is een gelukzalig iets om je leven eraan te wijden dat anderen tot herkenning van hun ware natuur mogen komen. Daarbij is het onvermijdelijk dat de herkenning ook vaak weer wegvalt – volgens mij zit daar het probleem niet.

Waar zit het probleem dan wel?
Het punt is dat er meestal niet een bereidheid is om met de eigen beperking om te gaan. De zoeker is juist gaan zoeken om verlost te worden van die beperking, hij hoopt of gelooft echt dat in de veronderstelde realisatie die beperking beëindigd is. Het is daarom nodig dat je die beperking zo diep tot je door laat dringen dat je je daarin eigenlijk alles laat afpakken. Dat je bereid bent nu te sterven, en dat de werkelijkheid het helemaal mag overnemen – overigens niet als een bezwaar tegen deze beperkte vorm. Deze vorm is geen hindernis in dit opzicht. Integendeel, deze vorm is vloeiend, en hij is genoeg. Het lastige van het onderricht is dat de woorden van een zoeker of leerling wel helemaal kunnen kloppen, zelfs letterlijk een verwoording van ‘realisatie’, maar dat het gevoel dat je erbij krijgt een totaal andere werking heeft. Juist dit onderwerp van de eigen beperking ontglipt vaak de mogelijkheid om het in woorden te communiceren.

Je schrijft ergens dat ‘ik’ eigenlijk een gevoel is.
Ja, het komt gewoon langs.

Als gevoel, meer dan als concept of idee?
Het gaat om ‘the sense of I’. Het gevoel ‘ik’.

Vaak wordt er gezegd dat ‘ik’ niet meer is dan een idee.
Dat vind ik te star. Ik kan daar niet in meegaan, omdat het veel vloeiender is dan dat. Ik heb het woord ‘gevoel ’ gebruikt in de hoop dat dat voor veel mensen herkenbaar zou zijn. Als je naar de tram loopt, kun je zeggen: voor mijn gevoel liep ik naar de tram. Als een ander dan zegt: ‘Nou, dat was niet meer dan een idee’, dan blijf ik toch zeggen: het was mijn gevoel dat ik daar liep. Als je zou vragen: ‘Wie loopt?’, dan zou je wel meteen geconfronteerd worden met het Onveranderlijke. Daar past geen woord meer op. Maar dan treedt daarin iets op waarmee je je wel eventjes kunt identificeren, met die lopende vorm, of met de gewaarwording dat je een verkeerd kaartje koopt of zoiets. En als je dan de vraag stelt: ‘Wie overkomt dit?’, dan kun je meteen even meemaken dat alles wegvalt. Geen enkel ik-gevoel. Maar het volgende moment moet je weer handelen, moet je wel even een nieuw kaartje kopen of de tram verlaten.

En dat gebeurt dan op basis van een soort ik-gevoel?
Ja, of vanuit een stroom waar je helemaal geen zeggenschap over hebt. Een tijdelijke identificatie. Het gebeurt gewoon. Dat is gewoon jouw baksel, hoe dat in elkaar zit, het is een geheel. Tja, dat is gewoon een wonderbaarlijk iets. Maar het woord ‘ik’ verschaft je wel de mogelijkheid om te zien dat je altijd uit dezelfde ogen kijkt. Er zijn geen twee ikken.

Wat had Ramana Maharshi naar jouw idee voor ogen toen hij mensen adviseerde om zichzelf de vraag te stellen: ‘Wie ben ik?’.
Nou, ik denk dat hij dat in de eerste plaats deed omdat dat op hemzelf een enorm effect had gehad. Die fundamentele vraag heeft in feite alles bij hem in gang gezet toen hij die doodservaring op zijn zestiende had, en hij zich afvroeg: wie gaat er dan dood, wie sterft hier, wie, wie? En ik moet zeggen dat ik ook in het aanreiken van mijn inzicht aan anderen gemerkt heb dat ik steeds weer op die vraag blijf terugkomen. Maar ik heb gaandeweg ook een andere vraag ontdekt die dezelfde kracht heeft. Die vraag heb ik zelf wel op een bepaalde manier geformuleerd, maar die was naar voren gekomen bij het lezen van twee tekstfragmenten uit I Am That van Nisargadatta Maharaj. Toen ik die las, realiseerde ik me opeens dat als je deze vraag in een bepaalde verwoording stelt, er precies hetzelfde gebeurt als bij de vraag van Ramana. Er valt dan iets weg, volkomen weg, iedere identificatie. Het verstand blijft dan plotseling totaal verstoken van voedsel – iets wat bij andere vragen niet gebeurt. Ik heb die vraag geformuleerd als: ‘Wat maakt dat ik dit als zo werkelijk beleef?’ Want kennelijk wordt dit als werkelijk beleefd. We gaan er niet steeds vanuit dat we in een illusie leven. Dus: wat maakt nou dat dit als zo werkelijk beleefd wordt?

Daar is eigenlijk geen antwoord op te geven.
Zie je nu dat er hetzelfde gebeurt als bij die vraag van Ramana?

Het is denk ik net zoiets als het effect dat een koan kan hebben.
Het zou kunnen dat een koan wel een vergelijkbaar effect geeft, maar ik zie toch een duidelijk verschil. Bij een koan is de mogelijkheid om een ‘goed’ of ‘verkeerd’ antwoord te geven, terwijl dat na een vraag als ‘Wie ben ik?’ helemaal niet kan. Ramana liet via deze vraag alleen maar de stilte zijn werk doen. ‘Wie ben ik’ laat de hele zaak stilvallen, en dat kan een enorme impact hebben.

Anderzijds zie ik dat mensen vaak het gevoel hebben dat het gewoon niet waar kan zijn wat er in alle helderheid tot ze doordringt.
Dat zie je in een satsang vaak gebeuren. Dan gaat iemand ‘Ja, maar …’ zeggen, en dan is het de taak van de leraar om te zeggen: je kunt en mag bezwaren opwerpen, maar doe dat nu even niet. Laat het inzicht nu gewoon zijn werk doen. Je ziet nu iets, dus stel dat ‘ja, maar’ even uit. Die tegenwerping komt heus nog wel op, maar laten we daar nu niet op reageren. Laat het zakken, wen eraan. Dan kan het rijpen.

Misschien is dat wel de belangrijkste functie van een satsang.
Volgens mij wel. En dan mag je het in de tussentijd gerust hebben over ‘ik dit’ en ‘jij dat’, want dat is onschuldig. En intussen krijgt het inzicht de kans om te rijpen.

In Ik is een deur zeg je ergens dat het erom gaat om tot de grens van het ervaarbare te gaan en dan te stoppen met zoeken naar dat wat je bent.
Ja, dat is waar we het nu steeds over hebben. Dat we het ervaarbare wel eerst heel helder moeten krijgen – we moeten niet vaag zijn – maar dat we dan toch uitkomen bij iets onbenoembaars. Het interessante is dat leraren daar totaal verschillende dingen over kunnen zeggen die allemaal waar zijn. Het is dan aan ons om te leren over die verschillen soepel te worden. Het gaat er volgens mij om dat we zelf een taal leren hanteren die authentiek is, die van binnenuit komt. Dat is volgens mij alles wat we nu te doen hebben.

En als die taal dan volkomen harmonieus en consequent opkomt, dan weet je dat er gesproken wordt vanuit een besef van het Onveranderlijke.
Dat denk ik ook, ja.

Het leerproces van de leerling is eigenlijk het leren verstaan van de leraar.
Zo zie ik het ook. Ik heb in mijn boek Non-dualisme dan ook geprobeerd om de diverse talen die er op dit gebied worden gesproken in elkaar te laten vloeien en dat wat werkelijk identiek of verschilloos is zichtbaar te maken. Dus om los te komen van ‘ik ben boeddhist ’ en ‘ik kom uit de advaita-hoek ’. Ik hoopte dat er een taal van waarachtigheid zou ontstaan die het Onveranderlijke als uitgangspunt heeft, en niet als eindpunt van een zoektocht. Het ging er mij helemaal niet om om allerlei tradities te ontdekken of te vergelijken, maar om die soepelheid te leren, zodat je door taal op zich heen kan kijken, en woorden weer als nieuw kan gebruiken.

Om te proberen onder woorden te brengen waar we het met z’n allen die hier mee bezig zijn over eens zijn.
Juist! Op een gegeven moment spreken we misschien een taal die door mensen van de meest uiteenlopende tradities verstaan kan worden.

Als je zo’n taal gebruikt, zijn paradoxen denk ik moeilijk te vermijden. Maar ik heb het gevoel dat zodra er sprake is van een paradox – bijvoorbeeld dat er wegen naar bevrijding bestaan, en tegelijkertijd ook niet – je heel dicht bij de waarheid zit. De waarheid wordt volgens mij het zuiverst middels een paradox tot uitdrukking gebracht.
>Volgens mij is dat inderdaad zo. Nisargadatta deed dat vaak in I Am That. Alexander Smit, mijn leraar, deed dat ook. Daardoor werd ik zo door hem geraakt. Ik had bij hem het gevoel dat ik kon zeggen wat ik wilde, en dat ik vaak gelijk had, maar hij wist toch altijd mijn gelijk weer onderuit te halen, omdat het niet meer dan een concept was. Dan zei hij: jouw gelijk wil niet zeggen dat je daarmee de waarheid te pakken hebt. Wonderbaarlijk. Er wordt dan iets onder je uit gezaagd. Dat gebeurde bij mij tenminste, waardoor mijn liefde voor die teaching, of dat soort teaching, heel groot is geworden. Dat het werkelijk niet rechtstreeks en op rationele wijze aangewezen kan worden, maar dat je er desondanks over mag spreken. Er hoeft geen vinger op de mond.
Hij had nog een hele mooie uitspraak in dat verband. Als iemand zijn gelijk wilde halen, zei hij weleens: je slaat de spijker op zijn kop – en dan zag je die ander toch al een beetje gaan glimmen – maar je slaat de plank volledig mis! Dan zag je die persoon weer helemaal inzakken.

Maar dat moment is nu juist het belangrijke moment!
Ja, geweldig, hè?

Atmananda, èèn van de leraren waar je diepgaand door beïnvloed bent, heeft gezegd dat devotie een middel kan zijn om tot bevrijding te komen, maar dat die devotie dan alleen gericht mag zijn op de leraar. Ben je het daarmee eens?
Ja en nee. Ik ben het er enerzijds mee eens, want ik heb gemerkt dat het een enorme hulp kan zijn. Maar meteen daarna zeg ik toch ook weer: snij het door. Ik zie leraarschap als een tijdelijk iets.

Ik denk dat devotie, mits die oprecht is, op enig moment op natuurlijke wijze overgaat in dankbaarheid.
Ik denk iets daarvan wel te voelen in het gezelschap rondom mij, wat tot voor kort een regelmatig gezelschap was van ongeveer veertig mensen. Daar zat een aantal mensen bij die gaandeweg tot voldoende duidelijkheid gekomen zijn, waarvan ik zeg: ja, dit is alles wat er over te dragen valt. Ongeveer twee jaar geleden was er een leerling die zei: ik voel een totale toewijding, en tegelijkertijd kan het me niks schelen wat je zegt. Ik vond dat een hele mooie uitspraak op dat moment. Ik beaamde hem ook hardop, en we lachten een tijd naar elkaar, maar de diepte ervan drong pas de nacht daarna tot me door. De volgende ochtend heb ik hem meteen aangesproken. Ik zei: wat jij gisteren zei, is wat mij betreft het antwoord op wat ik altijd heb bedoeld, maar ik wist niet dat het zo verwoord kon worden. Ik heb het vaak geprobeerd te verwoorden, maar hier kwam het voor mijn gevoel eindelijk heel mooi vonkend bij elkaar. En later hebben er op een vergelijkbare manier herkenningen plaatsgevonden bij een aantal mensen waarvan ik echt duidelijk voel: ja, dit is constant, dit blijft doorgaan. Dus vanuit totale devotie, waarbij er ook letterlijk sprake is van buigen, kunnen zeggen dat het tegelijkertijd niks uitmaakt wat ik zeg. Er is dan een paradoxaal soort onverschilligheid ontstaan – geen ‘fuck you’-onverschilligheid, nee, het is juist heel liefdevol. Ik noem het wel eens ‘toegewijde onverschilligheid’.

Een onpersoonlijke vorm van devotie.
Het is ook hier weer een mooi samengaan van tegengestelden: onpersoonlijk, en toch ook persoonlijk. En die devotie kan zo een hulp zijn om bij die plekken te komen die je anders rationeel nooit kunt aanraken. Daar heb ik in mijn satsangs steeds ruimte voor geboden. Maar het wonderbaarlijke wat er daarnaast in een satsang kan gebeuren, is dat er een energie kan hangen die je helemaal niet meer kan benoemen, een ongrijpbare stilte.

Ik herken dat wel. Andere leraren zeggen hetzelfde: dat het de stilte tussen het antwoord en de volgende vraag is waar het eigenlijk om gaat.
Daar ben ik het helemaal mee eens.

Misschien wordt dan voelbaar dat Bewustzijn samenvalt met zijn inhoud.
Dat kan niet anders.

Er zijn ook mensen die zeggen: je hebt Bewustzijn, en je hebt manifestatie. Die zien dat als twee verschillende dingen.
Natuurlijk, je kan die sprong wel maken, je kan aan indelingen doen, en daar zie ik ook het nut van in, maar als je kijkt naar wat een verschijnsel eigenlijk is, dan zie je dat er sprake is van een volledige harmonie of vrede tussen het verschijnende en dat waaraan het verschijnt. Dat is iets wetmatigs, dat kan niet eens een opinie zijn. Daarom is het volgens mij zo belangrijk dat je zicht krijgt op waar het nog ervaarbaar is dat het eenvoudigweg zo is en ook niet anders kan zijn. Iets kan niet uit Bewustzijn gaan.

Dus is elke vorm, elke manifestatie, ook Bewustzijn.
Dat kun je zo zeggen. Manifestatie is dan wel een afgeleide vorm van Bewustzijn, net zoals liefde een afgeleide vorm is van het eerste beginsel, van niet-weten. Niet-weten is daarom nog ‘heiliger’ dan liefde. Eerst is er niet-weten, en daarna komt de rest. Dat heeft het boeddhisme ons ook duidelijk proberen te maken. En ook Nisargadatta zegt het met zoveel woorden. In dzogchen, een van de non-dualistische vormen van boeddhisme, wordt het hoogste beginsel aangeduid als ‘leegte’, en het kennende beginsel, dat er onlosmakelijk mee verbonden is, wordt steeds als tweede genoemd. Dus eerst wordt je alles afgepakt, maar daarna wordt meteen gezegd dat dat afpakken er niet kan zijn zonder het meemaken ervan. Ze brengen steeds onder de aandacht dat dat een onverbrekelijk geheel is, deze twee. Dat is het Onveranderlijke, waarin de veranderlijke manifestatie oprijst, de dans van het bestaan. De onverbrekelijkheid van deze twee, van niet-weten en kennen, dat is eigenlijk het hele geheim. Bewustzijn is leegte die constant kent, waarin het bestaan in vrijheid opkomt. Dat is het grote wonder. En die objecten, ja, die dansen maar voort, en die vormen helemaal geen belemmering voor dat kennen.