Advaya

‘Ik’ is een deur – deel 4: Het medicijn

door Philip Renard

Na de visie op ‘ik’ door de Grote Drie van de twintigste-eeuwse Advaita beschouwd te hebben, voelt het zinnig om nog iets samenvattends hieraan toe te voegen. Ik wil dit doen aan de hand van het begrip ‘ik ben’, dat in het tweede deel, over Nisargadatta Maharaj, beschreven werd. Voor zover ik weet heeft Nisargadatta nooit de uitspraak gedaan “‘Ik’ is een deur”. Wel heeft hij een paar keer gezegd: “‘Ik ben’ is een deur.”1 Zoals beschreven in deel 2, was ‘ik ben’ voor Nisargadatta een aanduiding voor een heel specifiek iets, een soort niveau tussen de niveaus van het Absolute en de persoon. Vanuit de Advaita-traditie is dit wel revolutionair te noemen: weliswaar was dit concept hem al aangereikt door zijn leraar, Siddharameshwar Maharaj, maar bijvoorbeeld Ramana Maharshi en Atmananda hebben de uitdrukking ‘ik ben’ nooit op deze manier geïnterpreteerd. Ramana zei bijvoorbeeld: “Plaats een koppelteken tussen ‘Ik’ en ‘ben’, zodat het ‘Ik-ben’ wordt. Dat is de blijvende en fundamentele Werkelijkheid. (...) ‘Ik-ben’ is God. (...) Als het denken naar binnen wordt gericht, wordt het gaandeweg stil, en alleen dit ‘Ik-ben’ is blijvend. ‘Ik-ben’ is de hele Waarheid.”2 Bij Ramana’s ‘ik ben’ is in het geheel geen sprake van een tijdelijk fenomeen, een niveau dat nog overstegen kan worden.

Ik heb de indruk dat Nisargadatta’s gebruik van de uitdrukking ‘ik ben’ als een soort tussenniveau nog steeds veel verwarring bij lezers oproept. Vandaar dat ik nog eens in wil gaan op dit tussenniveau, en op een mogelijke aansluiting hierover bij de beide andere leraren, eventueel via andere termen.

Als uitgangspunt wil ik het citaat gebruiken dat ook in het tweede deel centraal stond. Dat citaat eindigt met: “Dat weten ‘ik ben’ is tegelijkertijd de grootste vijand en de grootste vriend. Hoewel het mogelijk is dat het je grootste vijand is, doe je er goed aan het gunstig te stemmen – dan zal het zich omdraaien en je naar de hoogste staat brengen.”3 Dit citaat is een verwoording van het grote mysterie van de dualiteit, van iets dat tegelijkertijd waar is en onwaar, tegelijkertijd je grootste vriend en je grootste vijand. Nisargadatta noemt het weten ‘ik ben’ herhaaldelijk het begin van alle dualiteit, de wortel ervan.4

Het is van belang om te zien dat dit duidt op een opmerkbaar begin, een als object op te merken iets. Althans, dat is gedeeltelijk het geval. Het punt is dat het zowel een object is als geen object. Op deze plaats komt alles samen.5 Als je dat herkent kun je ook begrijpen waarom Nisargadatta er zo volkomen paradoxaal over spreekt. Het gevoel ‘ik ben’ is zowel subject als object: op deze plaats speelt zich het ware splitsingsmoment af. Het is kwikzilverachtig, razendsnel. Het lijkt dan weer object, dan weer subject. Het is subject omdat het het belevende element is in alle belevenissen, en object omdat het als beleving-op-zich opmerkbaar is, een object dat altijd hetzelfde is. Nisargadatta’s woorden hierover komen neer op ‘je bent dit – nee, je bent dit juist niet’ (soms zelfs in dezelfde zin, zoals in “dit weten dat je bent, dat het gevolg is van het voedsellichaam, ben jij niet”6).

Wat de opmerking dat het ‘ik ben’-gevoel (ook) een object is zo belangrijk maakt, is dat het voor iedereen gemakkelijk is om met dit objectieve aspect contact te maken. Iedereen is gewend aan het omgaan met objecten. Nisargadatta zegt hiermee dat je mag beginnen bij het makkelijkste, het direct voelbare, ervaarbare aspect. Hoewel dit object ‘ik ben’ je vijand kan zijn, kun je hem, door hem alle aandacht te geven, tenminste als zodanig opmerken, voelen, ervaren. Hij wordt zo eigenlijk ontmaskerd. “Zodra je dat beginsel [het ‘ik ben’-beginsel] dat zich voortbeweegt in talloze vermommingen, betrapt en in het oog houdt, komt de illusie aan zijn eind.”7

De vergissing, het geloof in dualiteit als werkelijkheid, begint al voorafgaand aan de persoon. De vergissing begint al op een niveau dat je universeel kunt noemen. Dit is het niveau waar alle heilige boeken en mythologieën over gaan, het punt van ‘de val’.8 De veelvoud van individuen komt rechtstreeks voort uit dit punt, maar in al die individuen is dit punt, de ‘ik ben’-heid, exact hetzelfde.9 Door de vergissing te isoleren van de veelvoud, en het tot een enkelvoudig object terug te brengen, kan het tot nut zijn. Het kan dan dienen als instrument, als een soort microscoop of telescoop.10 Het verschaft je een verscherping van je blik op wat deze geboorte in werkelijkheid is.

Als je echt beseft dat dit universele gevoel ‘ik ben’ de wortel is van alle gespletenheid en dilemma, is het ook niet geloofwaardig meer dat die wortel gezocht zou moeten worden in je persoonlijke verleden, in een eventueel karmische inhoud. Die wortel is universeel, en de kracht van wat je persoonlijk verleden of karma kunt noemen, schenkt er alleen maar een invulling aan, een specifieke inhoud. De wortel gaat daaraan vooraf11 – die bevindt zich nog op de grens tussen vrijheid en gebondenheid.

Omdat de wortel nog op de grens ligt, kan hij als geneesmiddel werken.12 Het is een medicijn dat je geneest van het betoverd worden door het geloof in een aparte persoon. Naar mijn mening is in alle onderricht het verlossende, ‘genezende’ element het belangrijkste. Vandaar dat ik hier de ‘ik ben’-heid vooral als medicijn wil behandelen, en dit voor een moment letterlijk opvatten, als een pil (zie foto) – op grond van onze constatering dat het gevoel ‘ik ben’ wel degelijk (ook) een opmerkbaar object is.

De term die Nisargadatta het meest gebruikte om ‘ik ben’ mee aan te duiden, chetana, wordt altijd vertaald als ‘bewustzijn’. Omdat vrijwel alle andere leraren het woord ‘bewustzijn’ gebruiken om juist het Uiteindelijke aan te duiden (waardoor steeds moet worden uitgelegd dat we het hebben over ‘bewustzijn-zoals-Nisargadatta-bedoelt’), wil ik hier een andere Nederlandse term voor dit ‘bewustzijn’ introduceren. Deze term is ‘Beleving’, als aanduiding voor het huidige beleven op zich,13 los van het subjectieve, kleurende aspect dat ‘beleving’ als woord kan hebben. Ik schrijf het woord met een hoofdletter, om duidelijk te doen uitkomen dat Beleving voorafgaat aan ons denken en voelen (en dus aan onze persoon), en dat het niet om iets gaat dat een veelvoud kent. Er bestaan talloze belevenissen, maar Beleving is iets op zich. Weliswaar kun je spreken van ‘de beleving van allerlei gebeurtenissen, of allerlei gevoelens’, maar ook daarin is beleving datgene wat op zichzelf staat, zonder diversiteit.14 Hoewel de betekenis van het woord ‘beleving’ veel lijkt op die van ‘ervaring’, ligt het verschil onder andere in de veelvoud-mogelijkheid van ervaringen. Een ervaring is iets specifieks, waarbij de ene ervaring anders is dan de volgende. En, in de woorden van Nisargadatta: “Een gebeuren wordt een ‘ervaring’ (experience) als je er emotioneel betrokken bij raakt.”15 Hij beschreef de verhouding tussen de verschillende niveaus als volgt: “Er bestaat niet zoiets als het ervaren (experience) van het Absolute, omdat dat voorbij alle ervaring ligt. Aan de andere kant is het Zelf het ervarende (experiencing) element [het Belevings-element] in elke ervaring, dat daarmee in zekere zin echtheid schenkt aan de talloze ervaringen.”16 Met andere woorden: allereerst is er het Absolute, dat absoluut niet beleefbaar is. Vervolgens is er, volkomen spontaan en onverklaarbaar, het Zelf, oftewel Beleving op zich. Dit schenkt de tijdelijke echtheid aan belevenissen.

De term ‘Beleving’ zou ik ook willen hanteren als vertaling van Atmananda’s gebruik van de term ‘Experience’. Hier ligt een duidelijke ingang naar een overeenstemming tussen deze twee leraren, ook al zal Atmananda zijn term ‘Experience’ waarschijnlijk niet geïnterpreteerd hebben als een soort tussenniveau. In de Atmananda Upanishad zegt hij: “In je Beleving is, in de strikte zin van het woord, geen gedachte noch enig uitwendig object aanwezig. Het is de staat waarin je helemaal alleen vertoeft in je Zelf. De onwetende laat zich door objecten verleiden, omdat hij denkt dat zij de oorzaak van Beleving zijn. (...) Maar in je Beleving verschijnt helemaal geen oorzaak. Daaruit volgt dat Beleving geen oorzaak heeft.”17

Overigens maakte Atmananda ook gebruik van een hoofdletter om te benadrukken wat hij bedoelde met Beleving, zoals blijkt uit het volgende citaat. “Als de beleving verschillende objecten heeft, is het niet Beleving. Dan ben je objecten aan het toevoegen aan je Beleving. Je Beleving is één en hetzelfde, altijd.”18 Op een andere plaats had hij al nadrukkelijk gezegd dat Beleving iets is waar diversiteit in feite niet bestaat: “Er wordt helemaal geen twee gezien. Beleving is één ding. Je beleeft maar één ding. (...) Je Beleving is één ding – je Beleving is alleen maar in contact met het Ene. Je beleeft maar één ding.”19 Een groot deel van Atmananda’s onderricht bestaat uit de uitnodiging om werkelijk voor jezelf te onderzoeken wat een schijnbaar alledaags iets als ‘meemaken’ of ‘beleven’ nu eigenlijk is: “Wanneer je de ware natuur van Beleving op zich steeds weer tot je door laat dringen, leidt dit tot het oplossen van de gedachten.”20

Om deze ware natuur gaat het, ook hier in dit artikel. De pil zoals die hier is afgebeeld (voor Windows: klik op balk en opties die bovenin de pagina verschijnt bij Firefox of op rechthoekje met rood kruisje in de balk bij Chrome voor de afbeelding), wordt door een gleuf in twee helften verdeeld, om de oersplitsing aan te geven, de plaats van de mogelijke ‘val’ oftewel verleiding. Evenzo is het de plaats waar ‘de vijand’ kan overgaan in ‘de vriend’. Boven de gleuf is datgene aangegeven wat de ware natuur is van de hele pil, dus wat in feite de essentie vormt van alle aspecten van de pil. De termen onder de gleuf duiden de algemene kenmerken van de pil aan, en geven iets aan van het verleidingselement erin. In werkelijkheid zitten de elementen die hier als twee helften zijn afgebeeld, natuurlijk volkomen in elkaar vervlochten. De hulp van het beeld van de pil ligt in ‘de eenvoud van de tweevoud’: de duizelingwekkende veelvoud is nu teruggebracht tot een simpel ‘twee’.

Een paar termen kun je voor het geheel van de pil gebruiken, zowel voor boven als onder de gleuf: ‘ik ben’, ‘Zijn’, ‘Beleving’, ‘Aanwezigheid’, ‘jñana’ – en vooral ook de multi-interpretabele term ‘het Zelf’ (Atman).21 De term die misschien wel het best het verschil aangeeft, die laat zien waarin de bovenkant van de onderkant verschilt, is Shuddha Sattva. Dit betekent ‘zuivere, onvermengde Zijns-kwaliteit’. Zoals in deel 2 van ‘‘Ik’ is een deur’ al is geschetst, sattva is de zijnskwaliteit, één van de drie kwaliteiten (guna’s) die in vermenging met elkaar alle manifestatie dragen: sattva, rajas (drift) en tamas (fixatie). Zo bestaat ook het geheel van de pil uit de vermenging van deze drie kwaliteiten. Shuddha betekent ‘zuiver, onvermengd’. Nisargadatta zegt hierover: “Zuivere sattva houdt het volledig vrij-zijn in van de invloed van tamas en rajas. Sattva is altijd zuiver en sterk. Het is er net zo mee als met de zon. Die kan verduisterd lijken door wolken en stof, maar dat lijkt alleen maar zo voor een toeschouwer.”22 Dit shuddha sattvais het geneeskrachtige element in de pil, het feitelijke medicijn dat vrijheid schenkt. Het is geneeskrachtig te noemen omdat het bereid is zichzelf te offeren. Het is weliswaar nog een van de guna’s, en wordt daarom Sa-guna (vervuld van kwaliteiten) genoemd, maar het heeft in zijn onvermengdheid niets meer om zich aan vast te houden, en zo blijkt het uiteindelijk Nir-guna te zijn, het Kwaliteitsloze dat voorafgaat aan Beleving. In het beroemde Advaita-geschrift Viveka Chudamani staat al: “Tamas wordt overwonnen door rajas en sattva. Rajas wordt overwonnen door sattva. En sattva lost op, uit zichzelf, als het onvermengd is (shuddha).”23

Ramana Maharshi, die deze tekst ooit vertaalde, heeft herhaaldelijk over shuddha sattva gesproken, en over de zuivering (shuddhi) van de geest (of denkvermogen, manas).24 Zo zei hij bijvoorbeeld: “Van de drie guna’s zijn rajas en tamas de aspecten die je vastgekleefd houden aan het lichaam. Het derde aspect is pure sattva: alleen dat vormt de natuurlijke karakteristiek van de geest, waarin deze zich volledig vasthoudt aan de Werkelijkheid. De ‘ik’-gedachte is in de shuddha sattva-staat in feite niet meer een gedachte, het is het Hart zelf. (...) De staat waarin de shuddha sattva-geest stralend is, zich louter aan het Zelf vasthoudend, wordt aham sphurana genoemd [dat wil zeggen ‘Ik-Ik’].”25

Onvermengde sattva, zuivere Zijns-kwaliteit, is een weerspiegeling of afspiegeling van de Absolute Werkelijkheid. Een soort totaal heldere spiegel: de zijnskwaliteit die zelf als spiegel van het Kennen de ‘kennende kwaliteit’ is. Omdat het taalgebruik van Nisargadatta er soms toe neigt om te benadrukken dat Beleving er alleen is dankzij het lichaam (vaak onverbloemd aangeduid als product van het lichaam), kan wel eens de verwarring optreden dat Beleving eigenlijk alleen maar iets chemisch of biologisch is. Dat is natuurlijk niet waar. In een citaat wordt via een voorbeeld iets heel anders benadrukt, dat naar mijn gevoel meer de kern raakt: “De maan die op het water danst wordt gezien in het water, maar dit wordt veroorzaakt door de maan aan de hemel, en niet door het water.”26 Met andere woorden: het Licht dat in het lichaam danst wordt beleefd in het lichaam (als Beleving), maar dit wordt veroorzaakt door het Licht, en niet door het lichaam. Als dit niet zo zou zijn, zou vrijheid niet een inherent gegeven zijn, maar er bovenop gelegd (en mogelijk alleen bij sommigen!).

Dus Beleving is er dankzij het Licht, Absoluut Bewustzijn. Het is de weerspiegeling ervan (ook al is het inderdaad wel degelijk van belang om op te merken dat zo’n weerspiegeling er pas kan zijn als een fysiek lichaam zo’n ‘spiegel’ mogelijk maakt). Het is Licht zelf, maar dan in de beleefbare zin van het woord. Als je in de Beleving kijkt wat Beleving mogelijk maakt, zul je merken dat dat Licht is, de schenkende, kennende bron van alles. Niet ‘een’ licht, een waarneembare bron van waaruit een straling kan worden opgemerkt,27 maar onbegrijpelijk, ontraceerbaar Licht. Het is Dat wat al het andere mogelijk maakt, wat werkelijkheid schenkt aan de huidige Beleving.

Weliswaar is Beleving als geheel net zo min werkelijk in de uiteindelijke zin als denken en voelen, maar door op dit tussenniveau te vertoeven en tot rust te komen, los van de kleefkracht van het denken en voelen, kun je gaandeweg herkennen wat in Beleving altijd al het werkelijke is: het kennende element, het shuddha sattva element. Zo kun je ook herkennen dat dit het bevrijdende element is, omdat het kennende nergens aan vast zit. Zoals de hedendaagse Dzogchen-leraar Tsoknyi zegt: “De kennende kwaliteit zelf blijft onafgeleid.”28 Met andere woorden, aandacht kan afgeleid worden, maar het kennende dat aandacht mogelijk maakt, niet.

‘Afleiding van de aandacht’ betekent dat je weggetrokken wordt uit Beleving, naar boeiende belevenissen, die op hun beurt je weer verder meetrekken naar volgende boeiende zaken, enzovoort, enzovoort. Dit is wat de onderkant van de pil op de foto aanduidt. Die onderkant werkt als een veroorzaker van veelvoud (de belletjes onder de pil), vandaar de naam ‘causaal lichaam’ ervoor. Eenvoud of enkelvoud is heel moeilijk uit te houden, zoals al in deel 2 van ‘‘Ik’ is een deur’ werd beschreven. Beleving op zich, los van iets dat beleefd wordt, is moeilijk te verdragen. De dorst naar het beleven van iets zit in de geboorte vervat. En als je iets beleeft, wil je gauw méér van dat iets, of juist minder, of een ander iets. Er lijkt altijd wel iets lekkerders of mooiers te beleven dan het huidige gebeuren, en dat lokt, dat kan ons verleiden.

Verleiding klinkt misschien moralistisch, maar het is een term die dit fenomeen goed dekt. In Nisargadatta’s woorden: “Zodra je verwikkeld raakt in de uitstroom van Maya zal er ellende zijn. Je weet toch wel wat die uitstroom is? Alle activiteiten van Maya. Je probeert genot te halen uit die activiteiten; dat is het voortbrengsel van het Zijn. Wees juist stil in je Zijn.”29 Verleiding komt eigenlijk neer op de suggestie dat je ergens naar toe moet. Dat je anders moet zijn, beter, verder, vrijer. ‘Gaan naar’ in plaats van ‘vertoeven in’, dat is de onderkant van de pil. ‘Fascinatie’ is ook een goede aanduiding hiervoor. Dit woord betekent betovering, verblinding; in fascinatie ben je in feite geboeid, vastgebonden.30 Doordat het objectloze vertoeven moeilijk uit te houden is, laat je je liever vastbinden aan een object; dat geeft houvast. Je raakt gefascineerd door je eigen scheppingsvermogen: je geest of denkvermogen is een meester in het scheppen, en je raakt geboeid door de voortbrengselen ervan, alle verhalen. In fascinatie ligt de verleiding. Gefascineerd-zijn betekent niet-beseffen – je bent weggelokt uit Besef, het Besef dat je altijd al vrij bent, alomtegenwoordig Licht.

Dit niet-besef (a-jñana) wordt in de Advaita-traditie ook wel aangeduid als het zojuist genoemde ‘causale lichaam’. Het is het veroorzakende element in het Zelf. Het is het allereerste begin van een reeks, van iets waar een vervolg bij hoort. De term causaal laat zien dat het oorzaak is van iets anders: het is niet gewoon vertoevend in wat het zelf is. Zoals je de bovenkant van de pil kort kunt benoemen als ‘shuddha sattva’, zo kun je de onderkant kort met ‘causaal lichaam’ aanduiden. Nisargadatta zegt hierover: “Er is iets dat je een geheugen-lichaam of causaal lichaam zou kunnen noemen: zoiets als een verzamelgeheugen dat alles bevat wat ooit werd gedacht of verlangd of gedaan. Het is zoiets als een wolk van voorstellingen en denkbeelden die vastgehouden worden.”31

Dit vasthouden van voorstellingen en denkbeelden veroorzaakt, via de erin vervatte geneigdheden (vasana’s), de suggestie dat je een persoon bent, een individu of ‘ziel’. Die suggestie zorgt ervoor dat je je identificeert met dit ene individu, dat werkelijk afgescheiden lijkt van andere individuen (aangegeven door de belletjes onder de pil). In de Advaita-traditie wordt de kiem van jiva-schap, de suggestie dat je een individu of ziel (jiva) bent, als min of meer synoniem gezien van het causale lichaam van het Zelf. Ook Ramana Maharshi liet uitkomen dat de kiem van de jiva in feite hetzelfde is als het meest verfijnde van de drie lichamen, het suggestieve of veroorzakende: “De mens heeft drie lichamen: 1. een ‘grof’ lichaam, dat is opgebouwd uit de vijf elementen; 2. een ‘subtiel’ lichaam, dat uit denkvermogen en levensadem bestaat; en 3. de jiva.”32

Jiva is een term die, ook in de traditionele Advaita-geschriften, vaak dubbelzinnig wordt gebruikt: zowel voor een ‘eeuwige (dus werkelijke) ziel’, die door vergissing zijn ware natuur niet ziet, alsook voor die vergissing zelf, de veronderstelling een apart iemand te zijn. Naar mijn gevoel zouden we er goed aan doen om ons in ons taalgebruik te beperken tot de laatste interpretatie. Ramana zei onomwonden: “Mensen denken dat ze jiva’s zijn. (...) In werkelijkheid zijn er geen jiva’s.”33 Dus ‘jiva’ of ‘individu’ is dan alleen maar een tijdelijke manier van spreken om de beperkte vorm waarin je je bevindt aan te duiden, vergelijkbaar met een huis. Jij bent dat niet.

De hulp van het tussenniveau van ‘ik ben’, als deur of medicijn, ligt in het hier aantreffen van de wortel van de vergissing, in plaats van die wortel te zoeken binnenin het karmische verleden van de jiva. “Hoe meer je je karma probeert te corrigeren, hoe meer het zal uitdijen. Vind de wortel van karma en snijd die weg,” zei Ramana.34 De wortel van karma is hier, in de huidige Beleving, in de pil. Je kunt nu je verleden voortzetten, dat wil zeggen karma, én je kunt nu vrijheid herkennen. Dit is de plaats waar je beide kanten op kunt – kijk maar wat je werkelijk wilt. Hier vertoevend, in de Beleving, kun je herkennen dat je helemaal niet ‘onder de gleuf’ hoeft te zijn, dat wil zeggen niet verder hoeft te gaan met je verleden. Zie dat die wortel, die oorzaak of dat zaad, er niet eens is. Naar het begin zoeken is al in de fascinatie – die is dus dan al begonnen. Nisargadatta zei hierover: “Mensen denken dat ik de oorzaak ben, maar ik ben niet de oorzaak, ik ben de drager. (...) De wereld is er, spontaan, zonder enig zaad. De schepping is zaadloos, maar de wereld zelf zit vol met zaden, en voortplanting gaat dagelijks verder.”35

Hoe zou je eigenlijk naar waarheid iets kunnen zeggen over wat veelvoud is? Een van de mooiste antwoorden hierop vind ik de uitspraak uit een van de Upanishads: “Door geboren te worden heb Je Je gezichten overal,” met als toevoeging Nisargadatta’s woorden: “De Ene Getuige weerspiegelt zichzelf in de talloze lichamen als ‘ik ben’ [dat wil zeggen als Beleving]. Zolang de lichamen er zijn, hoe subtiel ook, blijft het ‘ik ben’ zich voordoen als ‘velen’; het lijkt of er een veelvoud van ‘ik ben’ is. Maar als je dieper gaat dan het lichaam is er maar één.”36

Beleving is één. Het is één Object. Je kunt het ook anders uitdrukken, namelijk dat het het laatste object is. In iedereen is hetzelfde, laatste object. Hier vertoevend ben je al los van de fascinatie. Hier ligt ook de betekenis van de bekende woorden: “God, goeroe en ‘ik ben’ (of Zelf) zijn alle drie hetzelfde.”37 Het zijn alle drie termen voor het laatste Object, binnen én buiten: ‘Dit’. Je doet er goed aan je te beperken tot Dit, wát ‘Dit’ ook is. Blijf bij huidig Object – huidige Beleving.

Zolang er een object is, is er een Getuige van – Dat ben Jij.

Jij zelf bent geen object. Je kijkt al voortdurend vanuit Jezelf, dat wil zeggen vanuit Licht, vanuit het Licht-schenkende. De ‘Getuige’ is op zich niet iets, die treedt alleen op als er een object verschijnt. De Ene maakt Zichzelf tot een tweede. Dat is ‘ik ben’, Beleving. Maar zodra in de Beleving de Getuige ervan wordt herkend, is ‘weten’ (jñana) tot Besef (Jñana) geworden, tot Kennen. De pil lost hier op, hij is hier verteerd. Er is geen tweede. ‘Dit’ blijkt hetzelfde te zijn als ‘Dat’, de ongedeelde Werkelijkheid. De zogenaamde pil is niets anders dan een tijdelijke spiegel. Hij weerkaatst het Licht alleen maar.

‘Ik’ valt niet te zien. Dankzij de spiegel zie je een afspiegeling van Ik. Dat is de hulp, zodat je kunt herkennen.

‘Ik’ is altijd al Licht-op-zich. Constante Bron van alle zien. Viade spiegel van ‘ik ben’ zie ik dat ik die spiegel-afbeelding niet ben. Ik ben altijd dat stralende zien zelf, Licht-op-zich.

Verschenen in InZicht van sept. 2006; p. 33-39. www.inzicht.org

NOTEN

1. I am That, p. 323-324 en 442. Hij noemde het hier overigens de deur, in plaats van een deur.

2. Talks, No. 503. Het koppelteken dat Ramana hier benadrukt is misschien een overblijfsel van de door hem genoemde combinatie ‘Ik-ben-Ik’, die in feite een soort verduidelijking was van zijn bekende ‘Ik-Ik’. Zie het artikel van David Godman in The Mountain Path, juni 1991, p. 82.

3. Prior, p. 13.

4. Bijvoorbeeld: Seeds, p. 83 en 98; Prior, p. 76; Consciousness, p. 9.

5. “Dit is het punt waar alles oprijst; de bron en het einde zijn hetzelfde punt.” Prior, p. 27.

6. Prior, p. 62. Cursivering van mij, PhR.

7. Seeds, p. 135.

8. Ramana zegt in dit verband: “Het doel van alle geschriften is om uit te zoeken of er twee bewustzijns bestaan of niet.” Talks, No. 199.

9. Zie bijvoorbeeld Prior, p. 19 en 47.

10. Over het telescoop-voorbeeld: Seeds, p. 193; en Nectar, p. 10-11.

11. Zie Seeds, p. 42: “Deze ‘ik ben’-heid is er eerst; die is primair. Dit ‘ik’ moet er eerst zijn, vóórdat je de ziekte van de geneigdheden (samskara’s) ontvangt.”

12. Over de term ‘medicijn’: Experience, p. 35; Ultimate, p. 31.

13. Van Dale meldt als eerste betekenis van ‘beleving’: ‘het beleven’; met andere woorden beleven-op-zich.

14. Het mooie van de term ‘Beleving’ is dat het dubbele waar het hier om gaat, al in de term vervat zit. De term ‘bewustzijn’ heeft dat niet. Bewustzijn duidt op iets dat nooit object kan zijn – vandaar het begrijpelijke misverstand dat Wolter Keers over Nisargadatta’s gebruik van deze term had. Zie hierover het inlichtende gesprek in InZicht van dec. 2001, p. 36-40. Jammer genoeg is tot op heden Wolters vertaling in Ik ben en Zijn onveranderd gebleven, gebaseerd op dit misverstand: ‘bewustzijn’ wordt hierin nog steeds geïnterpreteerd als ‘mentaal bewustzijn’, wat het nu juist niet is.

15. I am That, p. 317.

16. I am That, p. 334.

17. Atmananda Upanishad (Atma Darshan en Atma Nirvriti), door Shri Atmananda (Krishna Menon). Urk: Upanishad Uitgeverij, 1994 (Ned. vert.: Jnananandanath (Wolter Keers) en Kutasthananda (Philip Renard)); I. 12, p. 33. ‘Ervaren’ is in het huidige artikel vervangen door de term ‘Beleving’. Atmananda heeft overigens een paar keer melding gemaakt van een indeling in drie niveaus. Zie bijvoorbeeld het volgende citaat: “De natuurlijke staat van het Ik-Beginsel in de mens is ongemanifesteerd. Tijdens menselijke handelingen wordt deze manifest, en wel in drie stadia: 1. De ongemanifesteerde staat van lichtgevendheid (luminosity) als zodanig; 2. Het manifest worden als ‘ik besef dat ik er ben’, oftewel als lichtgevendheid-vanuit-zichzelf; 3. Het gemanifesteerd worden als objecten. Het tweede van deze drie stadia wordt door de gemiddelde mens in het geheel niet herkend. De Jnani (verlichte) herkent het wel, en neemt het wel eens duidelijk waar, vlak voor een waarneming. De overgang van het eerste naar het tweede stadium is slechts een subjectieve verandering naar ‘ik ben’, zonder zijn identiteit te verliezen. Dit is wat sphurana wordt genoemd. Het heeft weliswaar geen object, maar het is lichtgevend vanuit zichzelf geworden. Dat is alles. Als het Ik-Beginsel in het derde stadium van waarneming komt, wordt het gemanifesteerd als individu (jiva). (…) Het Ik-Beginsel is puur en eigenschaploos, en wordt ieder moment aan een eigenschap toegevoegd. Het ongemanifesteerde Ik-Beginsel bereidt zich om te manifesteren eerst voor door het aannemen van de subjectieve verandering als ‘ik besef dat ik er ben’; daarna neemt het een eigenschap [een object-waarde] op zich en wordt aldus duidelijk gemanifesteerd.” Notes on Spiritual Discourses of Sree Atmananda (of Trivandrum) 1950-1959. Samengesteld door Nitya Tripta. Trivandrum: Reddiar Press, 1963; p. 153 (AW nr. 410). Zie ook Atmananda Upanishad I. 19, over de twee aspecten van Bewustzijn.

18. Atmananda Tattwa Samhita. Austin, TX: Advaita Publishers, 1991, p. 157. Reeds geciteerd in derde deel van ‘Ik is een deur’.

19. Idem (Tattwa), p. 15 en 17. Dit zijn uitspraken die slotgedeelte vormen van prachtig stuk over de oorzaak van diversiteit. Beginkapitaal in ‘Beleving’ is hier ingevoegd, op grond van vorige citaat.

20. Atmananda Upanishad, I. 12, p. 33. Cursivering van mij, PhR.

21. Door de term Atman voor de pil te gebruiken kun je benadrukken dat het hier om de overgangsplaats gaat (die nog dubbelzinnig kan zijn), de overgang van Parama-atman naar jiva-atman. Dus de drie niveaus zijn: 1. Parama-atman; 2. Atman; 3. jiva-atman. Zie ook Consciousness p. 102. Atman is de algemene term waar je alle kanten mee uit kunt: het is zowel waar als niet-waar. Overigens: dit is de indeling naar Nisargadatta; Ramana gebruikte het woord ‘Zelf’ of ‘Atman’ meestal om het Uiteindelijke mee aan te duiden.

22. I am That, p. 14.

23. Viveka Chudamani, vers 279; zie ook de verzen 176 en 362. The Crest Jewel of Wisdom (Viveka-Cudamani). Vert. Anthony J. Alston, London: Shanti Sadan, 1997, p. 167. Cursivering van mij, PhR.

24. Zie Ramana’s vertaling in zijn Collected Works, Tiruvannamalai: Sri Ramanasramam, 7th ed., 2001, p. 238; en ook Talks, No. 73.

25. ‘Sri Bhagavan’s Letter to Ganapati Muni’, The Mountain Path, 1982, p. 95-101; aangehaald door David Godman in het eerder genoemde artikel, The Mountain Path, juni 1991, p. 82. Overigens bedoelde Ramana hiermee niet dat sattva al het Uiteindelijke is; bijvoorbeeld in Talks No. 497 zegt hij dat sattva nog steeds het weerspiegelde licht is.

26. I am That, p. 199.

27. Zie in dit verband Ramana’s uitspraak: “zonlicht is jada (dat wil zeggen, zonder bewustzijn)”, in Talks, No. 420.

28. Tsoknyi Rinpoche, Drubwang, Carefree Dignity. Discourses on Training in the Nature of Mind. Boudhanath: Rangjung Yeshe, 1998, p. 65.

29. Prior, p. 21, en Ultimate, p. 10. Cursivering van mij, PhR.

30. Fascinatie is als woord afkomstig van het Latijnse fascinare, dat vastsnoeren betekent. Hieraan verwant is de fasces, een bundel vastgesnoerde stokken met middenin een bijl: het symbool van het Italiaanse fascisme.

31. I am That, p. 12.

32. Day by Day with Bhagavan, door Devaraja Mudaliar. Combined Volume. Tiruvannamalai: Sri Ramanasramam, 1968, p. 6.

33. Talks, No. 313.

34. Talks, No. 488.

35. Prior, p. 42 en 45.

36. Shvetashvatara Upanishad IV.3. Naar de vertaling van Gambhirananda, Svetasvatara Upanisad. Calcutta: Advaita Ashrama, 1986, p. 143; en I am That, p. 157.

37. “Ishvaro gurur-atma iti”. Bijvoorbeeld in Talks, No. 496; en Seeds, p. 42.

VERKORTE TITELS:

Talks: Talks with Sri Ramana Maharshi. Three volumes in one. Tiruvannamalai : Sri Ramanasramam, 1955.

I am That: I am That. Vert.: Maurice Frydman. Bombay: Chetana; 1973; ed. van 1985 (Ned. vert.: Ik ben en Zijn).

Seeds: Seeds of Consciousness. New York: Grove Press, 1982.

Prior: Prior to Consciousness. Durham, NC: Acorn Press, 1985.

Consciousness: Consciousness and the Absolute. Durham, NC: Acorn Press, 1994 (Ned. vert.: Bewustzijn en het Absolute).

Nectar: The Nectar of the Lord’s Feet. Longmead, Shaftesbury (Dorset): Element Books, 1987 (Ned. vert.: Zelf-realisatie). Huidige titel: The Nectar of Immortality (Blue Dove Press).

Ultimate: The Ultimate Medicine. San Diego, CA: Blue Dove Press, 1994 (Ned. vert.: De ultieme Werkelijkheid).

Experience: The Experience of Nothingness. San Diego, CA: Blue Dove Press, 1996 (Ned. vert. in Yoga Advaita, 1981, V-4).