Advaya

‘Ik’ is een deur – deel 3: Atmananda (Krishna Menon)

door Philip Renard

In de twee voorgaande delen van ‘‘Ik’ is een deur’1 werd aandacht besteed aan het bijzondere fenomeen dat het woord ‘ik’ zowel kan duiden op een begrensde en gebonden entiteit, alsook op Datgene wat grenzeloos Licht is, louter Vrijheid. Shri Ramana Maharshi en Shri Nisargadatta Maharaj werden in de vorige artikelen over dit fenomeen aan het woord gelaten. Het is nu de beurt aan de derde van de ‘Grote Drie’, het drietal waarlijk grote Advaita-leraren van de twintigste eeuw: Shri Atmananda, oftewel Shri Krishna Menon.

P. Krishna Menon werd in 1883 geboren in Peringara, bij Tiruvalla in Travancore (in de huidige Indiase deelstaat Kerala). Na een rechtenstudie werd hij officier van justitie en politie-inspecteur. Hij heeft wel eens verteld dat hij in het begin van zijn leven lang had gebeden om een Sat-Goeroe te ontmoeten, een Leermeester in de ware zin van het woord. Op een gegeven moment in 1919 ontmoette hij zo’n leermeester, een zekere Yogananda, woonachtig in Calcutta.2 De ontmoeting duurde slechts één nacht. Wat Krishna Menon vooral raakte was de extreme nederigheid van deze leraar. Dit ‘verlamde mijn ego’, zoals hij later vertelde.

Door deze ontmoeting ging hij een training aan, een sadhana, die zowel vormen van bhakti- en raja-yoga inhield als louter jñana, louter inzicht. Later, zelf leraar geworden, zou hij uitsluitend het jñana-aspect aan anderen doorgeven, en de beide yoga-aspecten zelfs bekritiseren.3

In 1923 kwam hij tot de realisatie van zijn wezenlijke natuur. Onder de naam Shri Atmananda nam hij het leraarschap op zich. Hij bleef tot 1939 zijn wereldlijke beroep uitoefenen bij de politie. Later heeft hij wel eens gezegd dat een beroep bij de politie of de krijgsmacht de ideale grond biedt voor een spirituele training of sadhana, omdat juist zo’n beroep de grootste struikelblokken en verleidingen biedt.4

In 1959 overleed Atmananda, in Trivandrum, de hoofdstad van Kerala.

In Nederland is Atmananda bekend geworden door zijn leerling Wolter Keers, die in 1977 en ’78 de boekjes Atma Darshan (‘De ontmoeting met het Zelf’) en Atma Nirvriti (‘De terugkeer tot het Zelf’) in vertaling introduceerde, en ze in doorgaande gespreksbijeenkomsten behandelde. Deze boekjes zijn Atmananda’s korte samenvatting van zijn onderricht, geschreven in zijn moedertaal Malayalam en door hemzelf in het Engels vertaald. Samen zijn ze gebundeld tot een Upanishad, de Atmananda Upanishad.5 Ook in zijn eigen teksten sprak Wolter Keers op een manier die in feite direct ontleend was aan Atmananda. Wat verder heeft bijgedragen aan het verduidelijken van Atmananda’s onderricht is het ook in het Nederlands vertaalde boek Het wezen van de mens volgens de Vedanta (later herdrukt als Non-dualiteit) van John Levy, een Engelsman die in de veertiger en vijftiger jaren herhaaldelijk bij Atmananda verbleven had. Levy gaf Atmananda’s specifieke benadering een iets meer westerse verwoording; wel handhaafde hij diens bijzondere (en grappige) manier om met logica om te gaan.6

Na de dood van Wolter Keers heeft ook Alexander Smit, die Wolters leerling was geweest, in gespreksbijeenkomsten Atma Darshan en Atma Nirvriti als thema gebruikt. Twee jaar lang wijdde hij zich aan een grondige behandeling ervan. Ik ben dankbaar dat ik aan deze bijeenkomsten heb mogen deelnemen; hierdoor raakte ik vertrouwd met de specifieke benadering van Atmananda.

Wat is het specifieke van zijn benadering?

Het is zijn geheel eigen taalgebruik, zijn bijzondere, ‘subjectieve’ logica (zie noot 6), zijn manier om alle dingen tot hun uiteindelijke wezen te reduceren, en misschien wel vooral zijn volledige nadruk op wat hij het ‘Ik-Beginsel’ noemde.

Dit ‘Ik-Beginsel’ was voor hem een synoniem van de Uiteindelijke Werkelijkheid, het Absolute – niets gaat eraan vooraf, het is dat wat waarlijk bedoeld wordt met het woord ‘ik’. Zo zei hij bijvoorbeeld: “Louter bewustzijn en diepe vrede zijn je wezenlijke natuur. Als je dit op de ware manier hebt begrepen, kun je net zo goed de woorden ‘Bewustzijn’ en ‘Geluk’ opgeven en steeds het woord ‘Ik’ gebruiken om de Werkelijkheid aan te duiden. Wees niet tevreden met slechts het reduceren van objecten tot Bewustzijn. Stop daar niet. Reduceer ze verder tot het ‘Ik-Beginsel’. Reduceer precies zo alle gevoelens tot louter Geluk, en reduceer ze daarna tot het ‘Ik-Beginsel’.”7

Hoewel Atmananda woorden als Bewustzijn en Geluk graag gebruikte om het Allerhoogste aan te duiden, blijkt uit een citaat als dit dat hij de term ‘Ik-Beginsel’ uiteindelijk prefereerde (hij noemde het woord Bewustzijn zelfs eens theoretisch vergeleken met ‘Ik-Beginsel’!8). Dit deed hij omdat hij vond dat de term ‘ik’ het minst de mogelijkheid biedt om te worden misverstaan. Alles wat waargenomen kan worden kan een misverstand met zich meebrengen, maar dat wat je ‘jezelf’ kunt noemen, wat niet kan worden waargenomen, ‘ik’, daar kan geen misverstand over bestaan, zo redeneerde hij.9 Hij beschouwde het Ik-Beginsel als het ware doel van ieder mens, als datgene wat binnenin elk streven vervat zit.10

Atmananda’s gebruik van het woord ‘Beginsel’ moet niet worden opgevat als een mentale of filosofische poging het ‘ik’ te begrijpen of in te kaderen. Het is zijn manier om een woord te gebruiken voor wat ‘ik’ is op zich, ik als zodanig. Wat ‘ik’ op zich is, gaat juist aan iedere mentale beweging of inkadering vooraf.

Met aanduidingen als op zich en als zodanig stokt de taal. Je kunt niet verder praten. Iets wijst naar zichzelf. Wat iets op zich is, is het volgende ogenblik niet iets anders. Het is datgene wat de constante factor is in al het veranderende, de ware natuur ervan. Het zit nergens aan vast. Het Sanskriet-woord voor ware natuur, svarupa, was voor Atmananda één van de termen om dit aan te duiden. Hij gebruikte dit samen met een aantal termen die hij als synoniem ervan beschouwde, zoals ‘achtergrond’ (background, door Wolter Keers vertaald als ‘in-grond’), ‘inhoud’ (content, door mij vertaald als ‘substantie’, om de verwarring te voorkomen dat inhoud wordt geïnterpreteerd als verhaal), ‘substraat’, ‘pure staat’ en ‘natuurlijke staat’. Het zijn voor Atmananda allemaal aanduidingen voor hetzelfde.

Het lastige van de taal is dat elke poging om de wezenlijke aard van iets aan te duiden, razendsnel kan uitglijden. Bijvoorbeeld ‘het ware wezen’ of ‘de essentie’ van iets kan de suggestie geven dat er een minuscuul ‘wezen’ of ‘kern’ binnenin een wat grovere vorm zit. Alsof je het wezenlijke kunt ontdekken door iets met een microscoop steeds verder uit te vergroten, almaar doorgaand met het kijken naar wat binnenin het binnenste zit. Iets van deze suggestie doemt herhaaldelijk op bij populaire commentaren op de beroemde ‘Dat ben jij’-passage in de Chandogya Upanishad, waarin Uddalaka zijn zoon onderwijst door een vrucht steeds verder te delen.

Atmananda was een meester in het benadrukken van de vergissing die hierin mogelijk is. Altijd zal dit soort onderzoek namelijk blijven steken in wat hij ‘het objectieve’ noemde. ‘Objectief’ en ‘subjectief’ zijn termen die Atmananda gebruikte op een manier die in het Westen niet algemeen gebruikelijk is. Objectief was voor hem niet een aanduiding voor onpartijdig, maar voor alles wat kan worden waargenomen, alles wat object is voor de zintuigen en het denken. Zo ook bij subjectief: daarmee bedoelde hij niet een door de persoon gekleurde blik of opvatting, maar dat wat louter Subject is, wat per definitie niet kan worden waargenomen en wat zelf wel almaar licht schenkt aan welk object ook.11

Dit betekent dat het onderzoek naar wat ‘binnenin’ zit, als een vindbare ‘kern’, nooit zicht zal geven op het Uiteindelijke. Vandaar dat je niet kunt zeggen dat het moderne fysica-onderzoek en het ware zelf-onderzoek één en hetzelfde zijn, wat tegenwoordig wel eens in sommige advaitische kringen wordt geopperd. Fysica zal altijd het terrein van het ‘objectieve’ blijven.

Dit geldt precies zo als het om ‘alomvattend’ gaat, via begrippen als Kosmos, Ruimte of het Onmetelijke. Atmananda gaf hierover eens een goede aanwijzing:

“Ruimte (akasha) is, hoewel zij niet met de zintuigen kan worden waargenomen, beslist nog steeds voorstelbaar voor het denken. Zij is in feite dus objectief van aard. Als we uit Ruimte deze laatste zweem van objectiviteit halen, houdt zij op levenloos en inert te zijn. Zij blijkt dan licht schenkend vanuit zichzelf te zijn, en onmiddellijk straalt ze als haar eigen ‘in-grond’, de Werkelijkheid.”12

Alles in Atmananda’s onderricht staat in het teken van het Subject, uitsluitend verwijzend naar Dat wat kent. Dat wat kent is niet een Kenner (geen Hij, of Zij), maar Kennen op zich (Jñana). Hij benoemde dit Kennen op zich ook als ‘Ervaring’ (Anubhava), dat wil zeggen als Ervaren op zich, en ook als Voelen op zich (Rasa), alle drie synoniemen van het Wonder dat ‘Ik’ in feite ben, zoals bijvoorbeeld in de volgende citaten:

“Het Ik-Beginsel is de enige Ervaring die iemand kan hebben. Al is iemand niet-beseffend, hij kan uitsluitend Zichzelf ervaren. (...) Als de ervaring verschillende objecten heeft, is het niet Ervaring. Dan ben je objecten aan het toevoegen aan je Ervaring. Je Ervaring is één en hetzelfde, altijd”; en “Ik heb al aangetoond dat niemand iets anders kan kennen of ervaren dan zijn eigen Zelf, het Ik-Beginsel. (...) De enige ervaring is ‘ik’, en ‘ik’ is het enige woord dat ervaring aanduidt”; en “Het Ik-Beginsel is het enige dat bestaat; ‘Ik’ vereis geen enkel bewijs. Het objectieve kan niet onafhankelijk van dit ‘Ik’ bestaan – vandaar dat het Ik-Beginsel de enige uiteindelijke Werkelijkheid is.”13

Deze radicale manier van spreken, waarin werkelijk alles kan worden teruggebracht tot Dat wat kent, impliceert dat objecten niet genegeerd of verwijderd hoeven te worden, maar beschouwd kunnen worden als verwijzers naar de Werkelijkheid. De meeste teksten uit de Advaita-traditie beschouwen het als een vereiste voor het herkennen van het Zelf dat iemand leert om geen aandacht te schenken aan zintuiglijke objecten. Maar Atmananda maakte duidelijk dat in feite niets een obstakel is. Nooit ben je in werkelijkheid verzwolgen door een object, of verhinderd door een obstakel. Niets hoeft verwijderd. “Niets verhult Bewustzijn.”14

Ook het zogenaamde ego is niet een vijand, nee, integendeel zei Atmananda, het is een hulp. “Zelfs het zo verachte ego is een grote hulp voor het realiseren van de Waarheid. De aanwezigheid van het ego in de mens is, ook al is het een vervorming, oneindig keer beter dan de afwezigheid ervan, zoals in een boom;” en “Het is het hele ego dat bevrijding zoekt en zich ervoor inzet. Zodra het gericht wordt op de uiteindelijke Werkelijkheid, valt automatisch het materiële deel ervan weg, en het Bewustzijns-deel blijft over, als het werkelijke Ik-Beginsel. Dit is bevrijding.”15

Overigens betekende zijn nadruk op radicale non-dualiteit niet dat Atmananda dit zodanig interpreteerde dat in het dagelijkse contact tussen mensen, dus ook in het contact dat zijn leerlingen met hem als leraar hadden, het ego al volledig is opgelost. Met andere woorden, hij had niet de illusie dat datgene wat hij aangaf als waar op het uiteindelijke niveau, nu al waar is wat betreft de handelingen van zijn leerlingen of lezers. Zo vond hij het helemaal niet helpend om in zijn daadwerkelijk optreden als leraar (en politie- en justitie-functionaris) het verschil-loze nu al te honoreren. Het in een wereldlijke of relationele setting te snel roepen dat ‘alles Bewustzijn is’ zag hij als een valkuil, en hij bleef ‘verschil’ aanwijzen zo lang dat voor een leerling de ware stand van zaken was. Zo beschouwde hij advaita, non-dualiteit, als niet van toepassing op de verhouding tussen leraar en leerling. “Denk aan je Goeroe alleen maar in de dualistische sfeer”, zei hij, “laat dit volledig een kwestie zijn van je hart, en val helemaal stuk in de Goeroe. Dan danst het Uiteindelijke vlak voor je als een kind.”16 En verder: “Advaita is alleen maar een verwijzer naar de Goeroe. Je bereikt Advaita pas volledig als je de egoloze staat bereikt. Koester zelfs niet de gedachte dat je één bent met de Goeroe. Dat zal je niet naar het Uiteindelijke voeren – integendeel, die gedachte zal je alleen maar ondergedompeld doen raken. Advaita verwijst alleen maar naar het Uiteindelijke.”17

Atmananda beschouwde een devotionele houding als een grote hulp. Maar in een kort bericht maakte hij duidelijk dat een dergelijke houding uitsluitend gepast is in de richting van je eigen leermeester. “Die specifieke Persoon door wie je het voorrecht had tot Verlichting te raken, is de ENIGE VORM die je mag aanbidden en vereren (‘een puja uitvoeren’), met heel je hart: dat is de persoon van je Goeroe. Weliswaar is inderdaad alles de Sat-Goeroe, maar dit is uitsluitend waar als naam en vorm werkelijk verdwenen zijn, en niet eerder. Daarom moet de ware aspirant zich ervoor hoeden om verleid te worden een dergelijke devotionele houding tegenover iets anders aan te nemen, of dat nu God is of mens.”18 Hoe strikt en ‘dualistisch’ hij met dit gegeven omging blijkt ook uit de volgende uitspraak: “Een discipel moet nooit in dezelfde periode trouw betuigen aan twee Goeroes;” waar hij aan toevoegde dat meer dan één persoon tegelijkertijd als goeroe beschouwen zelfs gevaarlijker is dan helemaal geen goeroe hebben.19

Dat Atmananda in zijn dagelijks leven toonde dat elk van de beide niveaus (het Absolute en het relatieve) zijn eigen benadering vereist, en dat de waarheid niet toestaat dat op het relatieve niveau misbruik wordt gemaakt van een non-dualistisch inzicht, wordt geïllustreerd in het volgende verhaal. Atmananda ondervroeg eens, aan het begin van zijn loopbaan als politie-inspecteur, een man die hij ervan verdacht iets te hebben gestolen. De man had voortdurend ontkend. Atmananda zei hem toen: “Als je deze diefstal hebt gepleegd, doe je er goed aan het te bekennen. Want als je wilt blijven ontkennen, wat tegenover mij inderdaad mogelijk is, zal dat Beginsel in je dat al je handelingen waarneemt, ervoor zorgen dat je de rest van je leven zult lijden omdat je éénmaal gelogen hebt.”20 Hieruit blijkt hoe nauw het luistert om de waarheid te leven, en niet te snel te beweren dat onwaarheid nu eenmaal ook Bewustzijn is. Eénmaal liegen zou zorgen voor levenslang lijden! Als tot je doordringt dat deze uitspraak uit de mond komt van een waarlijk radicaal non-dualistisch leermeester, kan dit tot gevolg hebben dat je je uitgenodigd voelt om het schijnbaar paradoxale van dit alles opnieuw te bezien.

Ondanks dit precieze omgaan met ‘verschil’ op het niveau waar nu eenmaal verschillen gehanteerd moeten worden, was Atmananda zoals gezegd een waarlijk radicaal non-dualist. Zijn radicaliteit bracht hem ertoe een schrijfstijl te hanteren waarin niet meer gesproken wordt over ‘ik’ of een ‘Ik-Beginsel’, maar ervanuit. In Atma Darshan (het eerste deel van de Atmananda Upanishad) schreef hij een paar stukken waarin Bewustzijn zelf aan het woord is, waarin Ik spreek, en niet een zekere ‘Atmananda’.21 Het is een uitnodiging aan de lezer om zelf vanuit dit standpunt van ‘Ik’, als ene en enige Werkelijkheid, naar de dingen te kijken:

“Ik ben Bewustzijn – dat wat overblijft als al het objectieve van Mij is losgemaakt. (…) In de realisatie dat ieder object, op welk niveau ook, een bevestiging is van Mij, schep Ik vreugde in Mijzelf, overal en in alle omstandigheden”; en “Het is in Mij dat gedachten en gevoelens verschijnen en weer oplossen. Ik ben hun nooit veranderende Waarnemer. Ik ben het Licht van het Bewustzijn in elke gedachte en zintuiglijke waarneming, en het Licht van de Liefde in elk gevoel.”22

Een paar jaar later zette hij deze stijl van schrijven voort in Atma Nirvriti: “De wereld is zichtbaar dankzij Mijn licht: zonder Mij is niets. Ik ben het licht in het waarnemen van de wereld”; en “Hoe kunnen gedachten, die zich in Mij vormen en weer in Mij oplossen, uit iets anders bestaan dan Mijzelf? Wanneer er een gedachte is, zie ik Mijzelf; wanneer er geen gedachte is, straalt alleen het volmaakte Licht dat ik ben.”23

Het zijn prachtige teksten, die met een schok een herkenning teweeg kunnen brengen, misschien wel meer dan teksten over het Zelf. Het Zelf blijft toch een aanduiding voor iets in de derde persoon. In het praten over het Zelf kan de suggestie blijven dat dat toch iets anders is dan ik, gewoon ‘ik’, eerste persoon. Nee, ik ben nu al Dat. Ik ben Dat. Niet het Ik is Dat. Het gaat juist om de herkenning van het feit dat ik nu al Dat ben, Bewustzijn zelf, en dat ik daarom ook als zodanig mag spreken over Mijzelf. De schrijver geeft ons, de lezers, het voorbeeld van hoe je Jezelf kunt herkennen, en vervolgens er vanuit kunt spreken. Zo wordt in de volgende passage de lezer uitgenodigd tot dit herkennen:

“Ik ben het Geluk zelf. Alle activiteiten van zintuigen, denken en voelen zijn erop gericht het geluk te vinden. Daarom zijn al hun activiteiten een eerbetoon (pûjâ) aan Mij. Ik ben altijd in vrede en rust, en neem dit eerbetoon waar, zonder erbij betrokken te zijn. Steeds opnieuw raken ze Mij aan, zonder er zich rekenschap van te geven, en dan vervallen ze weer tot passiviteit. Daaruit ontwakend zetten ze hun eerbetoon weer voort. Wanneer het ogenblik aanbreekt waarop ze begrijpen dat hun activiteit een eerbetoon aan Mij is, en dat ze tijdens hun passieve ogenblikken in Mij geborgen zijn – op dat ogenblik komt er een einde aan hun lijden. Vanaf dat ogenblik is activiteit geen activiteit meer, en passiviteit geen passiviteit, want onwetendheid is nu met wortel en tak uitgeroeid.”24

Wat Atmananda met deze teksten aanreikt, is dat ook in ons denken en spreken over onszelf een omkering kan plaatsvinden. We kijken al vanuit het gezochte; we hoeven werkelijk niet meer ergens naartoe. Denken en voelen, door veel schrijvers nog beschreven als vijanden, blijken alleen maar Ons te bezingen. Al mijn denken komt in Mijn richting om een oplossing te vinden in de vrede die Ik ben, en dit in Mijn richting komen is niet een bombardement. Iedere veronderstelling dat gedachten of gevoelens nog eerst verwijderd moeten worden komt toch voort uit een identificatie met een lijdende persoon, een iemand die last heeft van deze gedachten en gevoelens. Atmananda noemt het terecht een ‘eerbetoon’ omdat Dat in welke richting dit eerbetoon gaat zó totaal Niet-iets is dat het uitsluitend Daarin verzwolgen kan worden. Vandaar dat je kunt zeggen dat Ik, oftewel Niet-iets, de enige terechte richting ben voor alle gedachten en gevoelens, want zij vormen een smeken om opgelost te worden, om uiteindelijk in Mij te mogen rusten.

“De ware natuur van gedachten is Bewustzijn, en de ware natuur van gevoelens is Geluk. Wanneer er een gedachte of gevoel opkomt, ben jij in je Ware Natuur als Bewustzijn en Geluk”; en “Als je in diepe slaap bent, ben je in je Ware Natuur. Als je in diep verdriet bent, ben je in je Ware Natuur. Als je volkomen onaangedaan bent, of juist in doodsangst geraakt, ben je in je Ware Natuur. Als je in een verhitte discussie bent, ben je in je Ware Natuur. Als je aan het eind komt van al je activiteiten (wat ‘dood’ wordt genoemd), ben je in je Ware Natuur. In al deze ervaringen ben je losgemaakt van zelfs het idee van een lichaam of van denken en voelen, en wanneer je het denken overstijgt, ben je altijd in je Ware Natuur.”25

Deze passage dekt werkelijk alle staten die wij kunnen meemaken, verder is er niets. Nooit ben ik mijn Ware Natuur kwijt; nooit kan ik eraan ontsnappen. ‘Ik’ zegt iedereen, precies hetzelfde woord, altijd ‘Ik’,26 altijd wijzend naar Zichzelf, dat iedereen ervaart als ‘Mij’, mijn Ware Natuur. Elke staat of apartheid is in Mij verzwolgen. ‘Ik’ is geen deur meer, maar de Verzwelger zelf.

Verschenen in InZicht van sept. 2005; p. 24-29. www.inzicht.org

NOTEN

1. Deel 1: verschenen in InZicht, jg. 3, nr. 1; feb. 2001; p. 40-46. Deel 2: verschenen in InZicht, jg. 3, nr. 4; dec. 2001; p. 26-32.

2. Dit is overigens niet de in het Westen bekend geworden yogi Yogananda, en ook niet de swami Yogananda die een van de directe leerlingen was van Ramakrishna.

3. Zie bijvoorbeeld pagina’s 139-140 van Notes on Spiritual Discourses of Sree Atmananda (of Trivandrum) 1950-1959. Samengesteld door Nitya Tripta. Trivandrum: Reddiar Press, 1963. Op p. 140 van dit boek gebruikt Atmananda voor de yoga-benadering het woord ‘obstakel’. Dit boek, dat al jarenlang is uitverkocht, is door Ananda Wood, zoon van de op pagina VI genoemde mevrouw Kamal Wood, opnieuw geredigeerd, en in een digitale versie integraal aangeboden op het internet. Zie http://www.advaita.org.uk/discourses/downloads/notes_pdf.zip . Het boek wordt hier, in deze Noten, verder aangeduid als Discourses; de aanduiding voor de digitale versie van Ananda Wood is AW, met het nummer van het gesprek (de gesprekken zijn door Ananda doorgenummerd); de hier genoemde passage is uit AW nr. 369.

4. Discourses, p. 544; AW pagina 467.

5. Atmananda Upanishad (Atma Darshan en Atma Nirvriti), door Shri Atmananda (Krishna Menon). Urk: Upanishad Uitgeverij, 1994. Nederlandse vertaling: Jnananandanath (Wolter Keers) en Kutasthananda (Philip Renard), vanuit Atmananda’s Engelse vertaling uit 1946 en 1952.
6. Atmananda verwoordde zijn logica eens als volgt: “De Griekse filosofen gebruiken logica, en ik gebruik ook logica. Maar er is een groot verschil tussen de logica die zij hanteren en de logica die ik hanteer. Die van mij is subjectief, en die van hen is objectief. Dat is het verschil.” Atmananda Tattwa Samhita. Austin, TX: Advaita Publishers, 1991; p. 119. John Levy, The Nature of Man According to the Vedanta. London: Routledge & Kegan Paul, 1956. Ned. vert. (2e editie): Non-dualiteit. Het wezen van de mens volgens de Advaita Vedanta. Heemstede: Altamira, 1992 (vert. N.G. van de Pas).

7. Discourses, p. 9; AW nr. 21.

8. Discourses, p. 442; AW nr. 1323.

9. Discourses, p. 7 ; AW nr. 17.

10. Discourses, p. 9 en 8; AW nr. 22 en 21.

11. Zie noot 6, waarin Atmananda het begrip ‘subjectief’ in verband bracht met zijn manier om met logica om te gaan.

12. Discourses, p. 18; AW nr. 42.

13. Atmananda Tattwa Samhita (zie noot 6), p. 154 en 157; Discourses, p. 218 en 184 ; AW nr. 600 en 496.

14. Atmananda Upanishad, p. 71.

15. Discourses, p. 191 en 272-273; AW nr. 512 en 802. Dat wat Atmananda hier het ‘materiële deel’ noemt, is hetzelfde als dat wat Ramana Maharshi aanduidde met de term ‘dit’ (idam), te onderscheiden van ‘ik’ (aham). Zie “Ik’ is een deur, deel 1’. Atmananda gebruikte deze termen ook wel eens: “Zonder de aanwezigheid van het ‘ik’ (aham) kan er nooit het ‘dit’ (idam) zijn.” Discourses, p. 443; AW nr. 1324.

16. Discourses, p. 270 ; AW nr. 790. Zie ook p. 251; AW nr. 713. Dit heeft ook Ramana Maharshi herhaaldelijk benadrukt. Zie Ulladu Narpadu Anubandham, nr. 39 (in Ramana Upanishad. De verzamelde geschriften van Ramana Maharshi. Samengesteld door Philip Renard. Utrecht: Servire, 1999; p. 163 en 192), en Talks with Sri Ramana Maharshi. Tiruvannamalai: Sri Ramanasramam, 1955; nr. 458.

17. Discourses, p. 176; AW nr. 466.

18. Discourses, p. 16 (niet in AW). De uitdrukking ‘naam en vorm’ (nama-rupa) is een klassieke Advaita-uitdrukking voor alle manifestatie, maar ook voor het nog niet gemanifesteerde ‘zaad van de wereld’.

19. Discourses, p. 545 en 544, en XII; AW pagina’s 468 en 467.

20. M.P.B. Nair, Rays of the Ultimate. Santa Cruz, CA: SAT, 1990; p. 53-54 ; en Atmananda Tattwa Samhita, p. 45-50.

21. Vanuit de behoefte om dit als bijzondere bijdrage ook visueel te benadrukken, heb ik in de Atmananda Upanishad deze passages voorzien van dubbele aanhalingstekens.

22. Atma Darshan, hoofdstuk 16 en 17 (Atmananda Upanishad, p. 37 en 38).

23. Atma Nirvriti, hoofdstuk 1 en 11 (Atmananda Upanishad, p. 49 en 60).

24. Atma Nirvriti, hoofdstuk 19 (Atmananda Upanishad, p. 69). Zie ook Discourses, p. 179 ; AW nr. 476.

25. Rays of the Ultimate (zie noot 20), p. 125 en 126.

26. Zie Brihad-âranyaka Upanishad (de oudste Upanishad) I.4.1: “In het begin was er alleen maar het Zelf (atma), in de vorm van een menselijk zelf (purusha). Rondkijkend zag hij niets anders dan Zichzelf. Zo zei hij eerst: ‘ik ben er’ – daardoor ontstond de naam ‘ik’ (aham). Zo komt het dat zelfs tegenwoordig, als iemand wordt aangesproken, hij eerst ‘ik ben het’ zegt, en pas daarna de naam noemt die hij verder heeft.”