1
Vanaf het begin is er de eenheid van Essentie en zijn uitdrukking.
Deze twee zijn onverbrekelijk. ‘Essentie op zich’, dat is helemaal
geen reëel iets. Dat is alleen maar een verwijzing. Je kunt
van Essentie spreken zodra je uitdrukking aantreft. Vandaar
dat hier gezegd wordt dat ze onverbrekelijk zijn.
God die ‘op een bepaald moment tot scheppen overgaat’: dat is
een conceptueel beeld in de tijd. Terwijl dit iets betreft wat
juist nog geen tijd kent.
Al vanaf ‘het begin’ is er Essentie én zijn uitdrukking, tegelijkertijd.
God met Adam en met Satan en met Eva en met zoon Kaïn
(en eventueel ook met een zekere Lilith), en ‘daarna’ met
alle anderen: steeds tegelijkertijd wat betreft de onverbrekelijke
eenheid van Essentie en uitdrukking.
Uitdrukking is altijd specifiek. Dat wil zeggen dat deze altijd
verschillend is van een andere uitdrukking – maar op het
moment van het zien van een specifieke uitdrukking blijkt
hij onverbrekelijk en gelijktijdig te zijn met zijn eigen
Essentie, het constantVerschilloze, zijn ‘Schepper’.
2
Weliswaar is Essentie natuurlijk altijd het geval, maar uitsluitend
als niet-iets, dus dat kun je niet een ‘bestaan’ noemen. Je
kunt er niet over spreken. Taal kan dit grootse niet aan, het
ongelooflijke van dit Lege, Kennende beginsel.
3
Deze manier van spreken is ontleend aan de paar waarachtige
tradities die het in feite allang met elkaar eens zijn, ondanks
de schijn van verschil van mening.
Ik heb zelf nauwelijks iets bedacht. Alleen maar ophelderen,
verduidelijken, vertalen, interpreteren. Van Shenhui,
Atmananda, Shankara, Zongmi, Tulku Urgyen, Ramana,
Longchenpa, Nisargadatta – noem ze maar op. De Groten.
En in dat ophelderen zie ik dat ze het werkelijk eens zijn, ook al
lijkt het wel eens alsof iets haaks staat op iets anders.
4
Ik durf mijn conclusies te trekken. Mozes hoor ik ook roepen, en
Bapak Subuh, en soms Mohammed, en ja, natuurlijk Jezus,
maar ik blijf in de eerste plaats trouw aan het Eerste, en dat
is:
het Conceptloze.
Leegte, Niet-iets, Niet-weten, No-mind, Nir-guna Brahman,
Dharmakaya, La ta‘ayyun, Advaya, Tathata. Allemaal termen
voor Dat waar taal niet verder kan komen. De Essentie. Dat
waar nog geen verschil is.
5
Het begint namelijk nu pas.
Alles is gewoon dezelfde Totale Essentie, het Verschilloze, dat zich
nu toont in deze specifieke vorm: man in tuin, schrijvend,
met zon en wolken, en muziekgeluiden van ver.
Het begint nu pas.
Het specifieke (de uitdrukking) lijkt oud, lijkt ‘veroorzaakt’,
‘geschapen’, en soms lijkt het wel een vergissing. Vasana’s,
samskara’s, te vertalen als ‘geneigdheden’, ‘karma’, en
uiteraard ook het zogenaamde bergplaats-bewustzijn (alaya-
vijnana). Tuurlijk, allemaal vergissing. Allemaal gebaseerd
op niet-besef (a-jnana), dat wil zeggen het niet-herkennen (ma-
rigpa) van Bewustzijn of Gewaarzijn – van Essentie. Van
Dat wat nooit afwezig kán zijn.1
6
Ondanks deze vergissing (in miljoenvoud), ja desondanks:
dit blijkt nieuw te zijn. Deze huidige vorm.
Dit is nooit eerder gebeurd.
Dit hoeft niet verklaard te worden.
De huidige vorm,
die de uitdrukking is van Essentie, het Verschilloze,
is ook nu geheel en al onafscheidelijk ervan,
en in de kern er niet van verschillend.
Zoals zo prachtig gezegd wordt:
“Bewustzijn (Rigpa) is in harmonie met de verschillende
dingen die als fenomeen verrijzen ” [dat wil zeggen: die
verrijzen als zijn huidige vorm].2
7
En opeens (ook al doe ik dit al jarenlang maar nu toch voor het
eerst) doe ik een beroep op het
zien of herkennen
van het ongelooflijke belang van het feit dat er (ondanks alle
onmin en wreedheid overal) nu al onderricht bestaat dat het
100% eens is, en zelfs in Essentie Identiek is –
ook al zijn de termen in de verschillende clubs nog traag en
hardnekkig, en zijn de meeste mensen in die specifieke clubs
niet zo genegen om te zien dat ook anders clubs dingen
zeggen die werkelijk (dwz. niet oppervlakkig of
scheurkalenderachtig) op hetzelfde neerkomen. Wonderlijk
is het, en jammer.
8
Als er onderricht bestaat dat qua termen wel verschilt maar dat
werkelijk, werkelijk (ook na jarenlang checken) honderd
procent identiek blijkt te zijn,
dan is er voor mij aanleiding om tot lofzang over te gaan.
O! God zij geprezen!
Er is werkelijk vrede!
Vrede is in zijn ware aard niet een concept!
9
En meteen erna durf ik ‘terug’ te gaan. Ja, in de tijd. Naar
Nagarjuna, zo rond de tweede eeuw na Jezus, die aangaf dat
het nog helemaal niet gaat om iets nieuws te zeggen, om een
‘eigen’ standpunt in te nemen, maar uitsluitend om aan te
wijzen dat geen van de standpunten op werkelijkheid
gebaseerd is
Geen enkel standpunt. Slechts leegte, het conceptloze.
10
Ik beschouw Nagarjuna’s ontkrachting als ‘de eerste noodzaak’.
Ja, eerst de ontkrachting; eerst het conceptloze.
Maar direct daarna zeg ik dat dit alleen maar het begin is van het
ware praten.
Het ware praten, zoals ik het nu even durf te noemen,
heeft natuurlijk ook een vervolg.
Nagarjuna’s nadruk werd wel eens, heel terecht, ‘een louter
therapeutisch hulpmiddel’ genoemd 3 – omdat hij namelijk
daarna niet opeens toch weer een ‘standpunt’ innam.
11
Het ‘ware praten’ erkent dat er herhaaldelijk vergissing en strijd is.
Geen ontkenning of doofpot. Licht schijnt op de
mogelijkheid van vergissing – ook eigen vergissing, uiteraard.
Maar vervolgens is wat ik het ware praten noem volledig open om
Dat te zien waar onmin alleen maar veroorzaakt blijkt te
worden door termen, door codes, vooroordelen, traditionele
afspraken en loyaliteiten.
Dán komt er zicht op alle geestelijke benaderingen die werkelijk
hetzelfde zeggen, ondanks dat de termen en codes
ogenschijnlijk zeer verschillen van elkaar. Aanduidingen als
‘boeddhistisch’ en ‘vedantisch’ blijken verouderd te zijn –
louter bijzaken betreffend. Dus reizen we dan bijvoorbeeld
van een Indiaas-vedantische tekst van Shankara met groot
gemak door naar een Chinees-boeddhistische tekst die
bekend is geworden als The Awakening of Faith.4
Dan is er niet meer zo’n wonderlijke afweer tegen ‘de oude
teksten’, die je nu nog vaak tegenkomt. Dan is er bereidheid
om die teksten te onderzoeken die vanuit verschillende
windstreken hetzelfde blijken aan te duiden. Echt hetzelfde.
Dan is er vrijheid om het identiek-zijn uit te drukken temidden
van vooringenomenheid, sektarisch denken en onvrede.
12
De deur van vrede wordt hiermee aangewezen.
Vrede zit al vervat in de uitdrukking in de ware teksten. In de teksten die werkelijk Hetzelfde zeggen.
‘Hetzelfde’: dat kán niet iets anders zijn dan Vrede.
Vandaar mijn uitnodiging: kijk naar wat werkelijk Hetzelfde is in al
die benaderingen. Dat is Vrede. Dat is het Universele, waar
strijd een onmogelijkheid blijkt te zijn.
Vandaar dit pleidooi voor het herkennen van de echtheid van het
reeds aanwezige universele.
Ja, het universele is de deur – of liever:
het herkennen van het universele
is de deur van vrede.
NOTEN
1. Dit is een kleine hint in de richting van Dzogchen-vertaler Robert Hartzema, die in zijn vertalingen van klassieke Tibetaanse teksten met grote stelligheid ma-rigpa vertaalt als ‘de afwezigheid van rigpa’, de afwezigheid van ‘helder gewaarzijn’, met de mededeling dat rigpa ‘in zijn tegendeel kan omslaan’. Rigpa zoals dat door de grote leraren wordt gebruikt, kan nooit in zijn tegendeel omslaan [wel moet erkend worden dat de term rigpa op andere niveaus iets kan betekenen dat inderdaad in zijn tegendeel kan omslaan]. Ma-rigpa betekent slechts het niet-herkennen van het Altijd-aanwezige. Rigpa is niet ‘een kwaliteit van waarnemen’ zoals Robert het benoemt, maar altijd-aanwezig Kennen-op-zich, dat alle kennen, voelen, waarnemen, denken en alle helderheid én onhelderheid mogelijk maakt. Zolang niet herkend wordt dat zoiets als rigpa werkelijk onaantastbaar is en onveranderlijk, zal nooit (h)erkend kunnen worden dat exact ditzelfde onaantastbare door een andere groepering in andere termen verwoord kan worden.
2.The Golden Letters,p. 132, 149 en 151. Dzogchen-teksten van Garab Dorje en Patrul Rinpoche, vertaald door John Reynolds (Ithaca, NY: Snow Lion, 1996).
3. Paul Williams, Mahayana Buddhism. London: Routledge, 1989; 1e druk, p. 75; een groots boek (verreweg het beste boek over Mahayana, en wat mij betreft zelfs beste boek over boeddhisme op zich).
4. Dit is een Chinese tekst uit de zesde eeuw, genaamd Dasheng qixin Lun.Hierbij wil ik (voor de strekking van het punt omtrent het gelijktijdig-zijn van Essentie en uitdrukking) mijn dank betuigen aan Yoshito Hakeda, de vertaler van dit boek,The Awakening of Faith (New York: Columbia University Press, 1967); zie p. 40, 51, 64 en 78. Ook dank ik Whalen Lai en Peter Gregory voor hun verhelderingen van deze tekst.