Advaya

Over de benadering van Dzogchen

door Philip Renard, 2007

In Dzogchen, de meest directe benadering binnen het Tibetaans Boeddhisme, bestaat een drietal begrippen dat als een definitieve eenheid aangereikt wordt. Dit drietal bevat allereerst de twee aspecten Leegte en Kennen, en het derde aspect wordt dan vaak omschreven als ‘de onlosmakelijke, onafgebroken eenheid van deze twee’. De eerste twee zijn duidelijk (in het boek Non-dualisme noemde ik ze ‘de eerste twee kenmerken’). Het derde vereist wat toelichting. Ik kwam onlangs op het idee om een poging te doen het derde aspect te verduidelijken door een vertaling te maken van stukjes tekst van een hedendaagse Dzogchen-leraar die ik echt de moeite waard vind: Tsoknyi Rinpoche. Hij is een van de zonen van Tulku Urgyen Rinpoche. Ik beschouw de afstammingslijn die zij vertegenwoordigen als een van de meest nabije van alle Dzogchen-benaderingen, onder andere omdat zij in hun afstamming tevens leraar zijn in de Mahamudra-benadering (dat wil zeggen uit de Kagyu-school; Dzogchen behoort tot de Nyingma-school). Zij laten zien dat Dzogchen en Mahamudra een eenheid vormen, en niet werkelijk verschillende benaderingen zijn. Bovendien is hun manier van praten vaak zeer eenvoudig, en niet zo doorspekt met opsommingen en lijstjes, waar veel andere Tibetaanse leraren een zwak voor lijken te hebben. In het tevens op deze site te vinden artikel ‘Tsoknyi Rinpoche over het drietal kwaliteiten van Dzogchen’ is de vertaling te vinden, en in het huidige schrijfsel wil ik er enig commentaar op geven.

Tsoknyi begint in deze tekst eerst over een ander drietal (dat ook in Non-dualisme besproken wordt, in het laatste hoofdstuk, ‘Over de vrucht’; zie p. 267 en 274). ‘Vrucht’ is de derde term van het drietal waar Tsoknyi eerst over begint. Uiteindelijk zijn ‘grond’ en ‘vrucht’ precies hetzelfde, maar dat moet wel waar zijn, het moet wel gerealiseerd zijn. De term ‘pad’ slaat op wat er tussen grond en vrucht gebeurt, met andere woorden dat wat maakt dat het al of niet waar is. Het pad (of de ‘training’) bestaat uit het steeds weer opnieuw gaten laten vallen in de keten die het verleden aanlevert, net zo lang tot het gat en de objecten die erin verrijzen als een onophoudelijke eenheid ervaren worden.

De term ‘grond’ betekent de basis, het fundament van waaruit al het andere beschouwd kan worden. Het is het eerste gegeven van de Heilige Volgorde: het onmiddellijke zien van je ware natuur. Tsoknyi geeft aan dat alle praten eerst moet beginnen bij het vaststellen wat deze ware natuur dan wel is.

Dan noemt hij het drietal aspecten waar het hier in het huidige artikel om gaat. Hij noemt het drie ‘kwaliteiten’: 1, leeg, 2, kennend, en 3, ‘het vormt een ondeelbare eenheid’. In de zin die erop volgt benoemt hij het kader waarin het drietal optreedt. Ik zal dit kader eerst toelichten.

Dit kader gaat om drie Tibetaanse begrippen, die aansluiten bij een algemene boeddhistische indeling van drie niveaus (respectievelijk dharma-kaya, sambhoga-kaya en nirmana-kaya). Toch maar in de vorm van een lijstje:

1. ngo bo essentie

2. rang bzhin natuur

3. thugs rjeenergie, capaciteit, potentialiteit, compassie enz.

Tsoknyi benoemt het derde aspect steeds als ‘capaciteit’. Het woord thugs rje (uitgesproken zoiets als ‘toekdzjee’) betekende in de oorsprong ‘compassie’ (in het Sanskriet: karuna, en ook in de Tibetaanse vertalingen ervan in de gewone Mahayana-teksten). Met dit in het achterhoofd kun je de link verstaan die ik in de loop van de stukjes vertaalwerk maak van het thema ‘capaciteit’ naar het thema ‘compassie’: het derde aspect is iets dat uitdrukking geeft aan de eerste twee. Het derde aspect komt een beetje overeen met wat ik wel Beleving noem. De eerste twee aspecten betreffen min of meer het Absolute oftewel het Verschilloze, en het derde is de uitdrukking ervan, als Beleving. Dat ik hier schrijf ‘min of meer’ komt omdat in het Boeddhisme een soort afkeer bestaat tegen de term Absolute. Boeddhisten zijn dan gauw bang dat we het over een geweldig groot ‘Iets’ hebben, een concept van een echte Entiteit (een concept van wat Tsoknyi hier op een gegeven moment benoemt als ‘eeuwigheids-ideologen’, met andere woorden de hindoeïstische Vedanta).

Deze angst maakt ook duidelijk waarom zij het begrip ‘Leegte’ als eerste noemen, als zijnde de essentie. Hoewel ik niet de angst deel die boeddhisten op deze plaats hebben, ben ik het wel met hun nadruk eens dat Leegte werkelijk essentieel is, net zo essentieel als Bewustzijn. Leegte is voor mij hetzelfde als Niet-weten. Ik ben het met de boeddhisten eens omdat ik zie dat zodra je niet de nadruk op Leegte of Niet-weten legt, het Absolute inderdaad gauw geïnterpreteerd kan worden als een ooit objectief te ervaren Wezen.

Ik ben blij met hoe in Dzogchen de term ‘Leegte’ wordt omschreven, omdat daarin wordt benadrukt dat Leegte nooit een negatief of desolaat iets is, een kaal soort afwezigheid zonder meer. Nee, Leegte is altijd kennend, licht schenkend.

Dit is voor de genoemde Dzogchen-leraren het hele punt: dat deze twee, het lege en het kennende, een onlosmakelijk geheel vormen.

Zoals je kunt zien in de derde alinea van Tsoknyi is de indeling van het drietal kwaliteiten:

1. de essentie is leeg (stong pa nyid)

2. de natuur is kennend (gsal ba)

3. de capaciteit is onbelemmerd (’gags med).

De Tibetaanse term ’gags med betekent ook obstructieloos, onophoudelijk, onafgebroken, onbegrensd (med betekent ‘niet’ of ‘on-’), voortdurend, zonder onderbreking. Vaak wordt voor het derde aspect ook de term dbyer med gebruikt, wat betekent: onlosmakelijk, onverbrekelijk, onscheidbaar, ondeelbaar, onverdeeld. Dit is de term die Tsoknyi gebruikte aan het slot van zijn tweede alinea: “en het vormt een ondeelbare eenheid.” De nadruk ligt voortdurend op de onverbrekelijkheid van de eerste twee aspecten, het duo gsal stong, dat wil zeggen het licht-schenkende (gsal) van Kennen en het lege (stong) van Niet-weten. Of, in omgekeerde volgorde: stong gsal (uitgesproken: ‘tongsal’): ‘leeg, en toch lucide’. Dankzij deze onverbrekelijkheid is dat wat zich van hieruit manifesteert een onafgebroken, onbegrensde, alles-doordringende potentialiteit of expressie-mogelijkheid.*

Ik hoop dat het noemen van al deze termen een beetje verwerkt kan worden. Het lijkt misschien een flinke hoeveelheid, maar ik heb gemerkt dat juist door af te stemmen op de betekenis van dit soort specifieke termen, je er heel veel aan kunt hebben; als een soort training in onderscheidingsvermogen. Door de termen bij elkaar te zetten, kun je het gemakkelijk als een geheel zien. De Tibetaanse leraren bedoelen niet steeds iets anders, ook al gebruiken ze misschien een keer een paar andere woorden voor dit zelfde drietal. Het thema van dit drietal aspecten, of kwaliteiten, zie je constant benadrukt. Ik zelf houd ervan om de oorspronkelijke termen te leren kennen, om aan te kunnen voelen wat in een bepaalde vertaling bedoeld wordt. Zo cirkel je zelf rond een tijdelijke term die de vertaling aanreikt, en pin je jezelf niet vast op de betekenis die aan een specifiek Engels of Nederlands woord gekoppeld kan zitten. Als je eenmaal oog hebt gekregen wat met het drietal aspecten wordt bedoeld, kun je met je eigen woorden er gevoelsmatig wel in thuis raken.

Ik neem aan dat je Tsoknyi goed kunt volgen waar hij het over de eerste twee aspecten heeft. Het kennende, licht-schenkende van Bewustzijn is iets dat ook in de Advaita de basis is van al het onderricht. In Non-dualisme (p. 103-104) haal ik een tekstje aan van de veertiende-eeuwse Longchenpa, degene die Dzogchen zijn eigenlijke vorm gegeven heeft, over het verschil met andere wegen. Hij zegt hierin dat het punt is: het al of niet opmerken van het wezenlijke element van Bewustzijn op zich. In de Advaita wordt dit helemaal opgemerkt, en hier ligt ook alle nadruk. Wegen die dit niet herkennen, laat staan benadrukken, kun je beschouwen als de kern missend. Het is door het soort uitspraken als deze van Longchenpa dat ik mij gesteund voel in mijn stelligheid in mijn teksten over het bijeenbrengen van de non-dualistische wegen als zijnde een waarachtige eensgezindheid.

Ik hoop dat je door het Tsoknyi-tekstje te lezen, meer vertrouwd raakt met de boeddhistische manier om het woord ‘leegte’ te gebruiken. Op een gegeven moment geeft hij een mooi voorbeeld van hoe onze dualistische blik de zaak meestal indeelt: we noemen iets óf leeg, óf vol met gedachten. We kunnen ons vaak niet voorstellen dat leegte gewoon het geval is, ook al worden vormen gekend. We hoeven niet een soort ‘niets’ te creëren. Dat wordt niet met leegte bedoeld, althans niet in Dzogchen. Er bestaan in het oudere Boeddhisme wel benaderingen die leegte veel nihilistischer interpreteerden, maar in Dzogchen wordt dat steeds bekritiseerd. Voortdurend is er de nadruk op het feit dat met ‘leegte’ wordt bedoeld: ‘kennende, licht-schenkende (lumineuze) leegte’.

De term die het licht-schenkende aangeeft is gsal (en gsal ba). In het Engels zijn de verschillende termen hiervoor ‘illuminating, able to clarify’; ‘clarity, lucidity, lucency, luminosity, effulgence’; ‘cognizance’; ‘brilliance, radiance’. Misschien voel je door deze woorden een beetje het geheel van wat er in de oorspronkelijke term vervat zit.

We komen nu op de term die misschien wel de meest wezenlijke is in Dzogchen. Dat is Rigpa (vaak los gespeld, Rig pa, of Rig-pa). In het woord zitten betekenissen als ‘zien’, ‘kennen’, ‘herkennen’ en ‘louter aanwezigheid’. Het wordt ook wel eens vertaald als: ‘de flits van kennen dat bewustzijn zijn lichtgevende of verlichtende kwaliteit schenkt’. Het kortst kun je het gewoon aanduiden met Bewustzijn, dat wil zeggen non-dualistisch Bewustzijn, dat onze ware natuur is. Ook de term Gewaarzijn dekt het. In feite duidt de term Rigpa op het geheel van de drie hier genoemde kwaliteiten – het is dus niet alleen het kennende, maar tegelijkertijd het waarachtig-lege dat in non-dualistisch Bewustzijn vervat zit. Rigpa vormt in het tekstje het hoofdonderwerp: “Herkennen van Rigpa is het geval als je deze drie kwaliteiten gelijktijdig herkent.” Voor dit herkennen noemt Tsoknyi als belangrijkste punt: “als dit helemaal vrij is van een conceptuele instelling”. Dit benoemt voor mij wat herkennen in feite altijd moet zijn – er kan pas sprake zijn van herkennen als je op dat moment niet ‘weet’.

In het herkennen zelf zit eigenlijk al het geheim verborgen. In het herkennen zit datgene wat herkend moet worden – met andere woorden er is niet ‘iets’ dat herkend wordt, maar herkennen treft Dat aan waaruit het zelf is opgebouwd. Zoals zo vaak, tref je jezelf hier aan zonder dekkende woorden. ‘Besef van Besef’, ‘Besef van Bewustzijn’ enzovoort: iets is toch verschillend, en toch precies hetzelfde. In het Tibetaans wordt het aanduiden hiervan ook vaak geprobeerd, met name via de uitdrukking rig-pa ’i ye-shes. In Non-dualisme vermeld ik dit (op p. 141). De tweede term, Ye-shes (uitgesproken yeshe), gebruikt Tsoknyi ook herhaaldelijk; zijn vaste vertaler Erik Schmidt vertaalt het als ‘original wakefulness’. Wakefulness is zoiets als wakkerheid; ik had het in het tekstje eerst vertaald als ‘helderheid’, maar ik heb uiteindelijk toch gekozen voor de sprong naar de term die het naar mijn gevoel het beste dekt: ‘Besef’. Ye-shes is de Tibetaanse vertaling van het Sanskriet jñana; dat vertaal ik ook graag als Besef. Hoe je de combinatie van Rig-pa en Ye-shes ook interpreteert (sommige vertalers suggereren dat juist Rig-pa vertaalbaar zou zijn met Besef, en Ye-shes met Tijdloos Bewustzijn), het is als het buitelen rond het wezenlijke. Want immers, hoewel Bewustzijn altijd het geval is, is het alleen maar zodra je tot Besef hiervan komt, dat deze uitspraak waar is, of zin heeft. Vóór daadwerkelijk Besef is het idee van een altijd-aanwezig Bewustzijn slechts een idee. Ik vermoed dat dit buitelende ook in de combinatie rig-pa ’i ye-shes vervat zit.

Alleen op het moment van Besef kun je spreken van ‘een gat in de keten van karma’, met andere woorden dan is het te vergelijken met een uitdijende oliedruppel op een stukje papier. Tsoknyi’s vader, Tulku Urgyen, heeft wel eens het wezenlijke van onze training samengevat in de woorden: “In deze hele wereld is er niets dat superieur is aan het weten hoe je deze keten moet verbreken – er is niets dat kostbaarder is.”** Dit verbreken of onderbreken is het meest kostbare dat er is, het allerbelangrijkste dat we hier op aarde te doen hebben. Tsoknyi vergelijkt de keten met het ronddraaien in een cirkel, het fenomeen dat samsara wordt genoemd. Samsara, het gebonden blijven in de keten van herhaald komen en gaan, geboorte en dood, is het gevolg van karma. Karma en samsara gaan altijd samen.

Laten we nu wat meer aandacht besteden aan het derde aspect. Zoals gezegd, wordt het in de Tsoknyi-tekst benoemd als ‘capaciteit’. Sommige anderen vertalen het als ‘energie’, waarmee ze bedoelen ‘hoe iets zich manifesteert’, of ‘het zich-manifesterende’, ‘de weerspiegeling’. Het wordt ook wel eens vertaald als ‘responsiveness’ (een poging tot Nederlands: ‘antwoordend-zijn’). Een van de betekenissen van responsive is ook ‘meelevend’. Hier kun je de link opmerken met met het bekende boeddhistische begrip compassie.

Ik heb het derde aspect wel eens benoemd als ‘onmiddellijke uitdrukking in vrijheid’. Als je denkt aan ‘uitdrukking’, dan kun je misschien iets voelen van de overgang in jezelf van je uiteindelijke essentie naar de leefbare, be-leefbare wereld, met daarin ‘de anderen’. We drukken ons al uit, onmiddellijk. We kunnen niet anders. Het onmiddellijke beginpunt van onze uitdrukking, wat ik ook wel ‘de mond van de fontein’ noemde, is nog helemaal luisterend, en vandaaruit zich uitdrukkend. Alles komt hieruit voort. Het derde aspect is op een bepaalde manier te vergelijken met wat ik naar aanleiding van Nisargadatta-tekst Beleving ben gaan noemen, het ervaarbare, dynamische aspect van Bewustzijn. Het verschil tussen de Dzogchen-benadering en die van Nisargadatta is dat in Dzogchen dit derde aspect nergens ‘niet-werkelijk’ wordt genoemd. Nisargadatta noemt Beleving zowel werkelijk alsook volledig illusoir. Het is goed om ook oog te krijgen voor de mogelijkheid dat wat we ‘uitdrukking’ kunnen noemen, wel degelijk ook werkelijk is, ook al is dat dan misschien niet zo in de uiteindelijke zin van het woord.

Wat voor mij aanleiding is geweest het over dit derde aspect in Dzogchen te hebben, is juist deze combinatie, de combinatie van wat uiteindelijk werkelijk is met thema’s die misschien wel ‘illusoir’ zijn, maar die desondanks zeer zeker van belang zijn om aandacht aan te schenken. ‘De anderen’, die zijn vanuit het Uiteindelijke gezien niet werkelijk, en toch kunnen we voelen dat datgene wat mededogen, compassie of liefde wordt genoemd, heel belangrijk is.

Vaak wordt in de moderne (westerse) Advaita gezegd dat bij de herkenning van Bewustzijn liefde meteen het geval is. Toch heb ik herhaaldelijk gemerkt dat dit niet per se waar is, dat de aandacht voor de eigen Zelfrealisatie in Advaita kan leiden tot een soort onverschilligheid ten opzichte van het geluk of leed van anderen. Dat aspect vind ik in het Boeddhisme vaak mooier belicht – alleen vind ik daar dat dit mededogen of deze compassie teveel vanaf de aanvang als een soort gebod wordt opgelegd. Ik zou hierin een soort middenweg willen bepleiten. Ik zie compassie als een aandachtspunt dat je gaandeweg in de training zou moeten betrekken: niet vanaf het begin, om niet de (toch al bestaande) morele druk op jezelf te vergroten – maar wel degelijk op een gegeven moment, om niet onze gezonde onbekommerdheid (‘positieve onverschilligheid’) stiekem te laten overgaan in een egoïstische onbetrokkenheid, een negatieve onverschilligheid.

Het is voor mij steeds weer zo dat ik, ook hier, de Heilige Volgorde als de ware ingang voel. Eerst  het conceptloze en moraalloze, want dan kun je Dat zien wat aan alles voorafgaat, wat zuiver is in de uiteindelijke zin van het woord, en niet ‘zuiver’ als een moralistisch concept. Maar na het herkennen van het conceptloze Bewustzijn dat je bent is het heel terecht om aandacht te besteden aan hoe het met een ander gaat. Juist het werkelijk aantreffen van Bewustzijn als je ware natuur maakt dat je geboeidheid door je eigen lijden betrekkelijk wordt, en dat op een natuurlijke manier een medeleven met een ander gevoeld kan worden. Het kan gevoeld worden, maar het is geen wet dat dit voelen door iedereen vervolgens ook gehonoreerd wordt als ‘van belang’. Ik beschouw dit als van belang.

In het tekstje beschrijft Tsoknyi de houding die je kunt aannemen ten opzichte van de donkere dingen die je in jezelf zoal kunt tegenkomen. Ik vind het een mooie beschrijving; hij laat zien dat het helemaal niet een lastigvallen van jezelf is, maar juist een beminnen van jezelf – wát er ook maar opkomt.

In het beminnen zit de vrijheid.

*Soms wordt er nog een term op deze plaats (over de capaciteit of potentialiteit) genoemd. Dat is kun khyab, wat betekent: alles-doordringend, alomtegenwoordig, alomvattend, universeel.

**Tulku Urgyen Rinpoche, As It Is, Vol I. Boudhanath: Rangjung Yeshe, 1999; p. 75.